Van herberg De Roos tot museum De Roos
Aan de zuidzijde van de Markt, het huidige nummer 46, staat een mooi historisch pandje. De gevel dateert uit de eerste helft van de zeventiende eeuw, maar het gebouw is vermoedelijk veel ouder. Dit vermoeden wordt bevestigd door een archeologische vondst in 2002 van een zilveren munt in een oude bouwlaag van het pand. Dit geldstuk dateert uit 1378, de tijd dat graaf Willem V van Holland aan de macht was. In schriftelijke bronnen komen we het gebouw voor het eerst tegen in de zestiende eeuw. Het pand, vanouds genaamd De Roos, kent een grote verscheidenheid aan eigenaars en bewoners, waaronder herbergiers, predikanten, een advocaat, bierbrouwers (m/v), een laken-fabrikant, een molenaar, een knopenmaker en wijnhandelaars. Tegenwoordig zijn museum De Roos, dit jaar al 40 jaar, en de plaatselijke VVV gevestigd in het fraaie pand.
De naam De Roos komen we voor het eerst tegen in 1557. In de zestiende en zeventiende eeuw runden achtereenvolgens Adriaen Rutten, Jasper Wouterszoon (Heijs), zijn schoonzoon Floris Janszoon van Meir en Joost van Herten herberg De Roos. Naast leden van de magistraat en van de verschillende schutterijen en kapittelheren kwamen ook diverse leden van het huis Oranje-Nassau, die verbleven in een van de Prinsenhoven in de Koestraat, naar de herberg voor een maaltijd en/of een goed glas wijn of plaatselijk gebrouwen bier naar de uitspanning aan de Markt. Nadat de stad Geertruidenberg in 1589 in Spaanse handen was gevallen, logeerde de Spaanse veldheer Alexander Farnese, hertog van Parma, er van 9 t/m 20 april om alles na de inname te regelen. Ook een spraakmakende gast was prins Frederik Hendrik, die eind februari 1625 in De Roos verbleef. In 1663 werd de herberg verkocht en werd het pand omgebouwd tot een predikantswoning. Drie ‘generaties’ dominees werden er eigenaar van, te weten Daniel Brouwerius, die vijf jaar voor de protestantse gemeente van Geertruidenberg werkte, Johannes Baersenburg en Petrus Osdorpius. François Oosdorp, de enige dan nog levende zoon van dominee Osdorpius, nam De Roos over. Hij was advocaat, maar oefende zijn praktijk niet uit in Geertruidenberg. Hij verbleef de meeste tijd op zijn buitenverblijf Bergvliet bij Abcoude. De woning aan de Markt ging na de dood van zijn weduwe, de Bergse Willemina Schuijf(f)hil, over naar haar nichten Machtelina Adriana van Son en Elisabeth Anna van Son, bierbrouwers van De Posthoorn in de Vismarktstraat; zij verhuurden het huis aan de Markt. Na hun overlijden ging het huis over naar een naamgenoot, de lakenhandelaar Willebrordus van Son, die overigens geen familie van de zusters was. Zelf woonde hij in het ernaast gelegen huis Het Swarte Lam. Markt 46 verhuurde hij aan de grootmajoor van het garnizoen Carel Wybrandus de Lannoy. Zijn dochter Juliana Cornelia de Lannoy was een bekende dichteres en schreef veel treurspelen, gedichten en lierzangen. Vanuit haar kamer keek zij uit op de rijkelijk van onkruid voorziene Markt. Lakenhandelaar Van Son verkocht in 1794 het pand aan de korenmolenaar Matthias Mertens. Die ging het zowel zakelijk als privé niet bepaald voor de wind en in relatief korte tijd raakte hij zijn molen en na een scheiding zijn echtgenote kwijt. De volgende eigenaar van het pand was bierbrouwer Marijnus Kock, die het na zeven maanden bezit alweer verkocht. In 1800 ging de woning over naar knopenmaker Johannis Snellen. De aankoop van het fraaie pand werd mede mogelijk gemaakt door de landbouwactiviteiten van echtgenote Adriana Prince.
Vanaf 1823 kreeg pand De Roos het een bestemming als wijnpakhuis van de zeer actieve Jasper de Bruijn. Hij woonde in het ernaast gelegen pand Het Swarte Lam. Naast wijnhandelaar was hij jarenlang raadslid en in de periode 1847-1853 burgemeester van Geertruidenberg. Zijn zoon Adrianus Leendert de Bruijn en kleinzoon Godefridus Adriaan Marius de Bruijn zetten de wijnhandel voort. Deze drie generaties hebben veel betekend voor het welzijn van hun stadgenoten. Het waren sociaal bewogen mannen en maakten zich verdienstelijk op het gebied van armoedebestrijding en veiligheid in hun woonplaats. In 1920 schonk Godefridus het pand aan de gemeente Geertruidenberg om het te bestemmen voor culturele activiteiten in de gemeente. Bijna een eeuw is er geploeterd om een goed georganiseerd museum in het vestingstadje te krijgen. In 1931 richtte onderwijzer en amateurhistoricus J.H. Busch een comité op met de naam ‘Oudheidkundig Genootschap Geertruidenberg’. In een vergadering van 21 mei 1931 besloot de gemeente Markt 46 te bestemmen voor museum. Daarnaast zouden zij de minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen verzoeken een bijdrage te leveren aan de verbouwing van het interieur. Het ministerie voelde er niets voor en vond het vreemd dat de gemeente zelf geen gelden beschikbaar wilde stellen; het plan bloedde dood. In 1938 werd door een aantal Bergenaren, in het kader van 725 jaar stad, wederom een poging gedaan. Door onwil van het gemeentebestuur en de crisisjaren zaten de plannen ook deze keer in een impasse. Doorzettingsvermogen van de onvermoeibare werkers Coenraad Mollenberg en Johannes Heinrich Busch zorgde ervoor dat op 24 augustus 1946 de officiële opening van de ‘Stedelijke Oudheidkamer G.A.M. de Bruijn’ plaatsvond. In de naoorlogse periode was hoofdonderwijzer Wouter Mulders de drijvende kracht achter het museum. Na zijn vertrek ging het snel bergafwaarts met de oudheidkamer. In april 1973 stortte na een storm de overkapping van het slecht onderhouden pand in. Na een 90.000 gulden kostende restauratie koos het gemeentebestuur niet voor terugkeer van de oudheidkamer, maar werd het pand geheel tegen de in 1920 gestelde schenkingsvoorwaarden in, verhuurd aan het architectenbureau Stam en Dethmer en Biemans Assurantiën. In 1976 nam de Oudheidkundige Kring ‘Geertruydenberghe’ het initiatief een oudheidkamer in te richten. Dit resulteerde in 10 juli 1981 tot de ‘Stichting Stedelijke Oudheidkamer Geertruidenberg’, waaraan de namen van Bas Zijlmans en Cor Heesters onlosmakelijk zijn verbonden. Mede door de slechte staat van het pand gaf het stichtingsbestuur in 1997 aan niet langer op de oude verder te willen gaan. Diverse gesprekken leidden ertoe dat Woningstichting Geertruidenberg (WSG) het pand kosteloos kon overnamen met de intentie het museum weer een nieuwe start te kunnen geven. Met succes, want na een jarenlange renovatie konden museale voorwerpen op drie verdiepingen en de kelder worden geëxposeerd. Op 11 juli 2003 werd de ‘Stichting Museum De Roos’ officieel geregistreerd.
Tekst: Terry van Erp / Arjan van Loon / Jan Hoek
Bron:
Boek in de reeks ‘Panden en standen in Geertruidenberg’ over Markt 46, 2019, Arjan van Loon.
Uitgave Oudheidkundige Kring ‘Geertruydenberghe’.