Een zoektocht naar de stoffelijke resten van Anton Mussert

Uit Stamboomboek Raamsdonk
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

De historicus Jan Meyers publiceerde in 1984 het standaardwerk over het leven van NSB-leider Anton Mussert. Aan het eind van zijn boek neemt het verhaal een verrassende wending. Onbekend gebleven mannen, zo meent Meyers, hebben in 1956 het gebeente van Mussert meegenomen van de Algemene Begraafplaats in Den Haag. Meyers gelooft de toenmalige gezagsdragers niet, die eerst constateerden dat Mussert inderdaad weg was maar daar anderhalve week later op terugkwamen. Meyers beroept zich op verklaringen van de daders met wie hij over deze zaak heeft gecorrespondeerd. Hij gaat er vanuit dat altijd onbekend zal blijven waar de stoffelijke resten uiteindelijk gebleven zijn.

Bijna twintig jaar later verscheen in rechts-extremistische kring een boekje van de Vlaamse nationaal-socialist Bert Eriksson. Hij zegt te weten waar de stoffelijke resten van Mussert begraven liggen. Samen met twee kompanen heeft hij ze in 1997 in Vlaanderen opgegraven en later dat jaar ergens anders in België opnieuw ter aarde besteld.

Heeft Eriksson gelijk? Liggen de botten van Mussert op dit moment ergens in België begraven? Heeft Meyers gelijk? Hebben de autoriteiten in 1956 de Nederlandse bevolking bedonderd om gezichtverlies te voorkomen?
Om antwoord te vinden op deze vragen heeft de NOS in 2004 uitgebreid archiefonderzoek gedaan.

De resultaten zijn op 17 december 2004 in de avonduitzending van het Radio 1 Journaal gepresenteerd. Wat volgt is het uitgebreidere onderzoeksverslag dat op 30 december 2004 op nos.nl is gepubliceerd.

Het begint met een beschrijving van de gebeurtenissen op zondag 17 juni 1956. De berichten uit de kranten zijn aangevuld met verklaringen uit het onderzoeksdossier van de gemeentepolitie in Den Haag. Daarna wordt samengevat wat Meyers en Eriksson hebben geschreven. Dan volgt een reconstructie van de gebeurtenissen in 1956 op basis van niet eerder gebruikt archiefmateriaal van politie, justitie, de gemeente Den Haag en de Algemene Begraafplaats in Den Haag.

Den Haag, 17 juni 1956
Op zondagochtend 17 juni 1956 kwart voor acht, rinkelt de telefoon in de woning van de secretaris van de hoofdredactie van De Telegraaf, de heer Hendriks. De beller, zo meldt het proces-verbaal van de Haagse gemeentepolitie (1), is een onbekende man die beschaafd en op vriendelijke toon zegt dat hij misschien een nieuwtje voor Hendriks heeft:

‘“Vannacht is het stoffelijk overschot van Mussert weggehaald”. Hendriks vroeg hierop waar dit gebeurd was, waarop de man antwoordde: “dat weet ik feitelijk niet maar ik geloof op de Algemene Begraafplaats”. Een plaatsnaam werd niet genoemd.’

Hendriks denkt aan een grap. Maar omdat hij weet dat Mussert op de Algemene Begraafplaats in Den Haag ligt, vraagt hij een Haagse verslaggever om de tip na te trekken. Deze verslaggever belt de adjunct-directeur van begraafplaats, de heer Heytveldt, die op zijn beurt opzichter Kuipers op onderzoek uitstuurt. Heytveldt verklaart later die dag:

‘Deze opzichter, genaamd Kuipers, belde mij even later terug en vertelde mij dat in het graf van Mussert was gegraven en dat daar een groot gat was. Direct ben ik per taxi naar de begraafplaats gereden en aan de hand van de administratieve gegevens moest ik constateren, dat gezien de diepte van de kuil, de bovenste kist verdwenen was. In deze kist moeten de stoffelijke resten van Mussert gelegen hebben.’

Heytveldt waarschuwt de gemeentepolitie van Den Haag. Hoofdinspecteur van Harskamp en hoofdagent Noppen gaan op pad. Zij zien op de plaats waar Mussert gelegen moet hebben, een kuil van 1,10 meter breed, 1,85 meter lang en 1,55 meter diep. De chaos is enorm. Naast de kuil ligt een enorme hoop lichtbruine aarde. Aanpalende graven zijn bedekt met uitgerukte sierstruiken die op het graf van Mussert moeten hebben gestaan.

Harskamp en Van Noppen roepen de hulp van rijksspeurhondbegeleider Van den Houten in. Later die middag neemt speurhond Duc geur van de knieafdrukken in het zand. Het spoor leidt naar een groot afgesloten hek aan de achterkant van de begraafplaats. De politie vermoedt dat de daders een loper of ladder hebben. Het kronkelige laantje achter het hek komt uit op de Koninginnegracht. Bij de trottoirrand raakt Duc het spoor tot twee keer toe bijster. Hoogstwaarschijnlijk zijn de daders daar in een auto gestapt.

De politie ziet bij de kuil ook nog een bordje staan waarop staat dat het graf na 1 april 1956 geruimd zal gaan worden. Het lijkt erop dat de daders de autoriteiten voor wilden zijn. Want door de ruiming zouden de stoffelijke resten van Mussert voor altijd verloren zijn gegaan.

De verdwijning van de resten van Mussert is uiteraard groot nieuws. De kranten doen de volgende dag uitgebreid verslag van de gebeurtenissen op de Algemene Begraafplaats. De verslaggever van De Telegraaf verbaast zich dat de daders zo diep hebben moeten graven. Want het stoffelijk overschot van Mussert is tien jaar eerder als bovenste van een groepje van vier begraven. Waarom zijn de daders hebben de daders dan tot anderhalve meter diep gegraven? De Haagsche Courant voegt er nog aan toe dat de politie ook ‘de drie andere kisten in het graf’ bloot heeft laten leggen. Aan de hand van de daarop aangebrachte plaatjes werd vastgesteld dat Mussert daar niet bij ligt en dat de daders er inderdaad met zijn botten vandoor zijn gegaan.

Een dag later schrijft de Haagsche Courant dat de Haagse politie tientallen tips heeft binnengekregen. Opmerkelijk is die van de bekende paragnost Gerard Croiset uit Enschede. Croiset beweert ‘gezien’ te hebben hoe de daders hun buit in een zwarte Citroën hebben geladen. Van daar zou de auto via Amsterdam naar een villa in het Gooi zijn gereden. Omdat een getuige die nacht inderdaad een zwarte Citroën op de Koninginnegracht heeft zien staan en het Gooi bekend staat als een gebied waar veel NSB’ers wonen, gaat de politie op zoek naar de villa. Die zou in Laren moeten liggen. Maar in een huis dat het meest op de door Croiset beschreven villa lijkt, wordt niets verdachts gevonden.

Een week later is er weer nieuws, groot nieuws zelfs. De Haagsche Courant schrijft:

‘Een uitgebreid onderzoek van de Haagse politie, waarvan een laboratoriumonderzoek een belangrijk deel uitmaakte, heeft uitgewezen, dat het gebeente van Mussert in het gezamenlijke graf is achtergebleven, op een plaats welke onmiddellijk grensde aan de kuil welke door onbekenden werd gegraven. Het gebeente van Mussert is zaterdag jl. onder toezicht van de Haagse politie opgegraven en bevindt zich thans op het hoofdbureau van politie aan de Laan Copes van Cattenburgh.’

Het is te mooi om waar te zijn. De politie heeft van Musserts zus Coby gedetailleerde informatie gekregen over de kleding, die hij bij zijn begrafenis aan had. Dat waren een hemd, een leren riem, een zwarte broek en schoenen geweest. Ook heeft ze de politie verteld dat het gebit van haar broer ‘volkomen gaaf’ was, wat natuurlijk zeer van pas komt op het moment dat er resten geïdentificeerd zouden moeten worden. Dat moment komt al heel snel. Op 17 juni zijn in de kuil op de Algemene Begraafplaats resten van een schoen gevonden, die van Mussert geweest kan zijn. De Haagse Courant gaat verder:

‘Na het vinden van de restanten van de schoen, gaf de Haagse politie opdracht om de gegraven kuil enigszins te verbreden. Op een plaats onmiddellijk grenzend aan de kuil, werd een skelet opgegraven, dat na een nauwkeurig onderzoek als dat van Mussert werd geïdentificeerd.’

Dit skelet heeft een volkomen gaaf gebit. Er is ook een riem gevonden, die als de riem van Mussert wordt herkend. En dan zijn er ook nog resten van een broek. Musserts zus blijkt het colbertvest nog in huis te hebben, dat hoort bij de broek die haar broer bij zijn executie droeg. Vezelonderzoek in het politielaboratorium heeft ‘onomstotelijk’ aangetoond, zo schrijft de krant, dat de broek en het vest van dezelfde stof zijn gemaakt. Er is daarom maar één conclusie mogelijk: de resten van Anton Mussert zijn niet meegenomen maar in het graf achtergebleven. Een conclusie die de autoriteiten heel goed uitkwam. Té goed vindt de biograaf van Mussert, Jan Meyers.

De waarheid volgens Meyers
In 1984 verscheen de Mussertbiografie van historicus Jan Meyers(2) . Een bijzonder boek omdat Mussert tot dan toe vooral als de verpersoonlijking van het Kwaad is afgeschilderd. Het beeld dat Meyers geeft is een stuk genuanceerder: dat van een idealist, die oprecht bezorgd was over de toekomst van Nederland maar die consequent de verkeerde keuzes maakte. De laatste vier pagina’s van de biografie gaan over de gebeurtenissen op de Algemene Begraafplaats in 1956. Meyers vertrouwt de officiële lezing niet:

‘Nadat aanvankelijk was verklaard dat het Musserts resten waren die ontbraken, kwamen de autoriteiten na een week met een ander verhaal: de daders hadden zich vergist en waren met het gebeente van Van Genechten aan de haal gegaan. Hoe konden zij die toch klaarblijkelijk zo goed op de hoogte waren, dat ze volgens de directeur de beschikking moesten hebben gehad over gegevens uit het archief van de begraafplaats, zich zo hebben vergist?’

Het verhaal van de wonderbaarlijke terugkeer kwam de gezagsdragers te goed uit, vindt Meyers. Hij suggereert een cover up:

‘Het publiek was tevreden, kon zich zelfs verkneuteren over de flater die de daders hadden geslagen. En bovenal, de autoriteiten hadden hun gezicht gered. Verdwijning uit het graf was voor de openbare mening onverteerbaar, omdat het de indruk wekte dat de vervloekte in zekere zin toch nog was ontsnapt, als was het maar postuum.’

Meyers heeft via een tussenpersoon een briefwisseling gevoerd met ook hem onbekend gebleven personen, die voor de actie verantwoordelijk zouden zijn geweest. Dit contact brengt hem tot de volgende opzienbarende conclusie:

‘De waarheid was anders. Vier Mussert-mannen, oud-oostfrontstrijders, groeven in de nanacht van 16 op 17 juni 1956 Musserts gebeente op. Van verplaatsing was geen sprake, alleen van verzakking: het bevond zich op grotere diepte dan de mannen hadden verwacht. Hun oogmerk was om te voorkomen dat het stoffelijk overschot door de aanstaande grafruiming verloren ging. Zij wilden het reserveren voor betere tijden. In navolging van de Leider geloofden zij dat eens de dag zou komen waarop de ogen van het volk opengingen en Mussert gerehabiliteerd werd net als zijn historische precedenten. Dan ook zou er een waardig grafmonument verrijzen.’

Zijn bronnen zeiden er zeker van te zijn dat ze het goede gebeente hadden meegenomen. Ze hebben het herkend aan het versplinterde borstbeen en aan een koppelriem, die een bijzondere gesp had. Verder hadden ze inderdaad gebruik gemaakt van een zwarte Citroën die ze op de Koninginnegracht hebben geparkeerd. De resten werden overgebracht naar het Gooi, zoals paragnost Croiset in 1956 ook had ‘gezien’. Daar zijn ze in een koperen vat begraven, in de tuin van één van hen. Toen deze man zich jaren later bij zijn kinderen in Canada zou voegen, is het vat bij één van de anderen ondergebracht. Meyers sluit af:

‘En zo rust Musserts gebeente in de vaderlandse grond – met een parafrase van Napoleons laatste wil; te midden van het volk dat hij zo heeft liefgehad. Omdat die liefde echter voornamelijk van een kant kwam zal die plaats wel werkelijk altijd onbekend blijven.’

Maar het gebeente bleef niet in Nederland. Het ligt nu in Vlaanderen. Dat beweert tenminste de Vlaamse nationaal-socialist Bert Eriksson.

De claim van Eriksson
Het boekje Operatie Wolfsangel (3) van Bert Eriksson begint met een beschrijving van het ontstaan van de NSB, de aanhouding van Mussert in 1945 en een verslag van diens laatste uren. Interessant voor dit onderzoek wordt het daarna, als Eriksson beschrijft hoe hij in 1997 op een nieuwjaarsreceptie van oostfrontstrijders apart wordt genomen door ‘ een voornaam persoon in oostfrontkringen'(4). Deze ‘voorname’ zoals Eriksson hem blijft noemen, zit met een probleem. Eriksson is de aangewezen persoon om het op te lossen:

‘“Er zal een tijd komen dat ik er niet meer zal zijn”, ging de voorname verder. “Dan is het huis voor mijn vrouw te groot om er in te wonen... Bert, bij mij in de tuin ligt reeds meer dan twintig jaar een man begraven, een groot man”. Hij pauzeerde even. Toen hij echter de ontzetting op mijn gezicht zag ging hij haastig verder. “Het is Mussert Bert, Mussert”, zei hij zachtjes…Graag zou ik zien Bert, dat je ook voor Mussert een oplossing zou vinden. Zoals destijds met Verschaeve en De Clercq”.’

‘De voorname’ doelt op twee opmerkelijke acties in de jaren zeventig, waar Eriksson bij betrokken was geweest. Samen met andere leden van de Vlaamse Militanten Orde (VMO) heeft hij er toen voor gezorgd dat twee Vlamingen die in de Tweede Wereldoorlog met de Duitsers hadden gecollaboreerd, alsnog een laatste rustplaats in Vlaanderen hebben gekregen(5). Eriksson vraagt ‘de voorname’ bedenktijd. Pas in de nazomer gaat hij akkoord. Twee oude kameraden willen hem wel helpen. Een naam voor het plan is gauw gevonden: Operatie Wolfsangel, naar een symbool van de NSB. Lastiger is het om een geschikte plaats voor het nieuwe graf te bedenken. Maar hij krijgt hulp van hogerhand:

‘Toen ik op een dag de groei van de prei in mijn tuintje in ogenschouw nam, kreeg ik onverwachts bezoek van een “Engel des Heren”. Met een stem die klonk als een zilveren tafelbel wees “Hij” de plek aan waar wij A. Mussert moesten herbegraven. Ik was als van de hand Gods geslagen! Welk een schitterend voorstel!’

In het najaar van 1997 verzamelen de drie VMO’ers zich bij het huis van ‘de voorname’. In de tuin wordt een loden cilinder opgegraven, met een hoogte van zestig en een doorsnee van 45 centimeter. Op de buitenkant is een tekst te lezen die daar in 1977 door ‘de voorname’ zelf is aangebracht. De cilinder wordt naar binnen gebracht en open gebrand. Eerst komen twee afzonderlijke, in plastic verpakte mededelingen te voorschijn.

‘Één was geschreven met de typemachine en ondertekend door een zekere Hartman, geboren op 23/12/1897. De ander was met de hand geschreven en ondertekend door twee personen met als datum 1977.’

In de documenten staat dat de resten al in 1957 naar Vlaanderen zijn overgebracht (6). De botten worden uit de cilinder gehaald en op een zeil uitgestald. Op enkele fragmenten na is het skelet compleet. In het borstbeen is volgens Eriksson een kogelgaatje te zien zijn. Er worden foto’s gemaakt. Weken later komen de drie opnieuw bijeen, ditmaal bij één van hen thuis. De cilinder is intussen verkleind tot de grootte van een ‘Wehrmachtgasmasker’. Terwijl de videocamera draait worden de botten één voor één in de cilinder gestopt. Daar boven op komen de verklaringen van hun voorgangers en daar weer boven op een verklaring van hen zelf. Eriksson leest voor terwijl de camera loopt:

‘Eng-eng Holland, haat en jodenstaat. Moordende staat op één Uwen grootsten. Laf, verdraagzaam voor al diegenen die onze cultuur in al de geledingen bedreigen. Intolerant echter tegenover al wat Nationalisme en volksverbondenheid aangaat. Wij, Vlaams-Nationalisten ontzeggen de “Hollandse” staat het recht het gebeente te mogen bezitten van A. Mussert. Heden in de Kerstweek van 1997 werd het stoffelijk overschot van de leider piëteitsvol herbegraven in de Vlaamse aarde. Moge hij bij ons rusten tot in de eeuwigheid, gerechtigheid is geschied. Het commando van de ex-VMO. Kerstweek van het jaar 1997.’

De cilinder wordt afgesloten en naar een auto gebracht. Daar verdwijnt het in de ruimte voor het reservewiel. De drie rijden naar de plek die de ‘Engel des Heren’ aan Eriksson gewezen heeft. Eriksson sluit af:

‘Hiermede eindigt ons verhaal. Wij weten niet welke de reactie zal zijn van het hedendaagse Nederland. Het interesseert ons trouwens ook niet…Hij blijft van en bij ons hier in Vlaanderen.’

Vanzelfsprekend is contact gezocht met Bert Eriksson. Zijn stuk roept allerlei vragen op. Wie waren zijn metgezellen? Waar is de video nu? Wat stond er in de andere teksten die in de cilinder zaten? Wie is ‘de voorname’? Wie waren de voorgangers van ‘de voorname’? En natuurlijk, waar is de cilinder nu begraven? Na overleg met zijn kameraden wilde hij niet op deze vragen ingaan. Wel zei dat hij er nooit aan getwijfeld heeft dat de resten in de cilinder van Mussert zijn. Zo is het hem immers verteld (7). Verder zei hij dat noch hij noch zijn kompanen tussen de resten een gesp hebben gezien.

Volgens Eriksson ligt ergens in Vlaanderen, op een voor rechts-extremisten bijzondere plaats, een cilinder met botten begraven. Eriksson zegt dat ze van Mussert zijn. Het zou een grap kunnen zijn maar dat hoeft niet. Zijn relaas is bijzonder gedetailleerd en geïllustreerd met foto’s, waarop de cilinder en een skelet getoond worden. Bovendien heeft hij eerder aangetoond tot dergelijke acties bereid te zijn.

Als Eriksson de echte Mussert begraven heeft klopt het verhaal van Meyers ook. Dan hebben politie en justitie in 1956 gelogen. Is dat zo? De NOS kreeg toegang tot een grote hoeveelheid niet eerder gebruikt archiefmateriaal. Het overgrote deel is afkomstig van politie en justitie. Met dit materiaal is het mogelijk de gang van zaken in 1956 te reconstrueren en na te gaan of er licht zit tussen het verhaal dat de autoriteiten naar buiten brachten en de voor intern gebruik geschreven brieven, rapporten en mededelingen. Het oudste document dateert van 7 mei 1946, de dag dat Mussert voor het vuurpeloton wordt gebracht.

De dood van Mussert
Mussert werd in december 1945 door Bijzondere Gerechtshof in Den Haag ter dood veroordeeld. Een hoger beroep en een gratieverzoek hadden geen effect. Op dinsdagochtend 7 mei 1946 werd hij naar een kazerne aan de Haagse Waalsdorperweg gebracht. Van daar ging het naar de duinen achter het kazerneterrein. In een duinpan stond het vuurpeloton al klaar. Mr. J. Zaaijer die bij de zitting voor het gerechtshof als aanklager was opgetreden, hield toezicht. In het proces-verbaal dat hij maakte, staat met potlood genoteerd:

‘Mussert was zichtbaar zenuwachtig maar hield zich flink. Wilde met alle geweld zijn jas, colbert en vest uittrekken. Geen blinddoek. Stak tot het laatst toe zijn neus in de lucht.’ (8)

Musserts zwager Willem Terpstra(9) is ook getuige:

‘…..zich omkerend trok hij zijn jas uit, legde die op mijn linkerarm, daar bovenop zijn colbertjas, zijn vest en tenslotte zijn hoed.’ (10)

En even verderop schrijft hij:

‘Mussert stond inmiddels, gekleed in een wit hemd en een zwarte das, en donkere pantalon met zwart leren riem, rechtop voor de soldaten.’

Om half zeven klonk een salvo uit de lopen van geweren. Mussert was vrijwel direct dood. Zijn lichaam werd in een kist gelegd en overgebracht naar de Algemene Begraafplaats. Daar is het in stilte in een groepsgraf geplaatst.

Vastgesteld is dat Mussert inderdaad het vest van zijn kostuum aan zijn zwager heeft gegeven. In de kist droeg hij de bijbehorende broek met een zwarte riem, een overhemd en een zwarte das. Over de riem worden door de getuigen geen bijzonderheden gegeven.

Een niet zo anoniem graf
Musserts echtgenote Rie hoorde van de dood van haar man via de commandant van de gevangenis in Scheveningen, waar hij gevangen zat. Waar hij begraven was wilde de gevangeniscommandant niet vertellen maar dat was ook niet nodig; zwager Willem Terpstra had na de terechtstelling gehoord dat het de Algemene Begraafplaats zou worden. Op een dag ging Rie Mussert naar de directeur en vroeg hem het graf te wijzen:

‘Hij ging zelf mee en wees het mij, maar ik schrok ervan, want ik zag een streep in het zand met een nummer: 22.’ (11)

Hoe begrijpelijk ook, de directeur was zijn boekje te buiten gegaan. De laatste rustplaats van Mussert had geheim moet blijven. Opzichter Kuijpers verklaarde tegenover de politie dat de naam Mussert daarom niet in het klappertje vermeld stond, dat op zondagen gebruikt wordt om bezoekers de weg te wijzen. Andere medewerkers van de begraafplaats bevestigden dat hen na de begrafenis van Mussert was verteld dat ze met niemand over de plaats van het graf mochten praten.(12)

Rie Mussert stierf in 1951. Slechts een klein aantal ingewijden, schrijft Meyers, wist waar Mussert lag, onder wie zijn zus Coby die soms wat plantjes op het graf zette. Maar uit het archief van de begraafplaats en het onderzoek van de politie bleek dat de kennis over het geheim van graf 22 wijder verbreid was. Dat gold ook voor de wetenschap dat de stoffelijke resten na 1 april 1956 voor altijd verloren dreigden te gaan.

Mussert lag net als andere geëxecuteerde politieke delinquenten in een graf dat na tien zou worden geruimd. In dat graf, een massagraf, lagen nóg twee ter dood veroordeelden: Max Blokzijl en Robert van Genechten(13). In een ander massagraf lag Meinoud Rost van Tonningen(14). Hun nabestaanden wilden voorkomen dat de resten van hun dierbaren voor altijd zouden verdwijnen. Daarom vroegen zij aan de gemeente toestemming om de resten over te mogen plaatsen naar een privé-graf(15). Coby Mussert deed dit verzoek op 9 januari 1956. Zij wilde de resten van haar broer bij laten zetten in Velsen, in het graf van zijn echtgenote. Zij voegde daar aan toe:

‘dat zij de meest strikte verplichting op zich neemt de beoogde op- en herbegraving in alle stilte en zonder dat hieraan nu of in de toekomst ruchtbaarheid zal worden gegeven, te doen verrichten.’ (16)

Nog diezelfde maand werd het verzoek afgewezen, onder meer omdat de resten mogelijk niet geïdentificeerd konden worden en de grafrust van anderen verstoord kon raken(17). Dat Mussert op de Algemene Begraafplaats lag en geruimd ging worden, was intussen al in een grotere kring van bewonderaars bekend. Coby Mussert verklaarde tegenover de politie:

‘Volgens mij was het graf ondanks het feit dat er geen aanduiding op stond, bij anderen bekend. Dit is mij gebleken uit het feit dat er wel eens bloemen op het graf stonden. Ook heb ik wel eens geconstateerd dat er op het graf een krans was neergelegd.’ (18)

Zij was begin 1956 ook gebeld door Musserts vertrouweling J.H.Carp, met de vraag of zij wist dat het graf geruimd zal worden. Carp zei later tegen de politie dat hij dat ‘in kringen waarin ik ook bekend ben’ had opgevangen. Carp besprak de afwijzing van het verzoek van Coby met Paul van Tienen, een voormalige SS’er en in die tijd vooraanstaand figuur in nationaal-socialistische kring. Van Tienen verklaarde tegen de politie:

‘Volgens mij zijn er duizenden die het graf van Mussert weten. Zelf weet ik het niet.’

De opzichter van de begraafplaats, Arend Kuijpers, meende zich te herinneren dat een vroegere directeur wel eens gebeld was door NSB’ers, die een demonstratie wilden houden. Hij vertelde de politie ook nog iets anders dat mogelijk direct verband houdt met actie van 17 juni:

‘Omstreeks november 1955 is in het kantoor van de Algemene begraafplaats ingebroken. Alhoewel er geld aanwezig was werd niets ontvreemd. Het sleuteltje van de kast, waarin de boeken zich bevinden vond ik op de zitting van mijn kantoorstoel terug.’

Van deze inbraak was aangifte gedaan, constateerde de politie na controle van de eigen administratie. De daders zijn niet gevonden.

Duidelijk is dat bij een grotere groep dan nabestaanden bekend is, waar Mussert begraven lag en ook dat graf 5/6/22 ( klasse 5, regel 6, nummer 22) op de nominatie stond om geruimd te worden. De stoffelijke resten van ‘de Leider’ zouden dan voor altijd verloren gaan. Vrijwel zeker wilden de daders dit voorkomen. Mogelijk hebben ze zelfs ingebroken om meer aan de weet te komen over de exacte locatie van Musserts resten. Maar wisten ze genoeg om het stoffelijk overschot snel terug te kunnen vinden?

Waar lag Mussert precies?
De kranten berichtten destijds dat Mussert boven in een graf had gelegen, boven op drie andere overledenen. De ene krant spreekt over een graf van vier personen, de andere over een graf van twaalf. Beide getallen zijn onjuist. Graf 5/6/22 was een graf met plaats voor maar liefst vierenzestig personen. Voor het overgrote deel waren het doodgewone burgers die geen geld hadden gehad om een ‘fatsoenlijk’ graf te kopen. Daarom waren ze in de goedkoopste klasse, klasse vijf, begraven. Tussen hen in lagen drie ter dood veroordeelde collaborateurs: Mussert, Van Genechten en Blokzijl.

Anders dan Meyers beweert lagen Van Genechten en Blokzijl niet naast Mussert. Graf 5/6/22 bestond uit vier putten met elk zestien stoffelijke overschotten; vier naast elkaar, vier boven elkaar. Uit een overzicht van ter dood veroordeelden op de begraafplaats blijkt dat put na put, van onder naar boven werd opgevuld. Van Genechten is als derde begraven en lag dan ook in de eerste put, op de onderste laag(19). Alleen bij Blokzijl en Mussert is van deze systematiek afgeweken. Zij hebben een plaats in de bovenste laag gekregen(20). De voormalige directeur van de begraafplaats, De Jong, verklaarde hierover tegenover de politie:

‘Hoewel na de begrafenis van Mussert nog meer lijken in diezelfde put zijn begraven, blijkt uit de administratie, dat het stoffelijk overschot van Mussert boven in de put is gehouden…Het is wel mogelijk dat ik daar opdracht toe heb gegeven. Ik weet dat echter niet meer. Het is mogelijk dat ik dat gedaan heb met het oog op vlugger opgraven, indien dit nodig was b.v. bij demonstraties of indien het opgevraagd werd door familie enz. Zeker is dat het lijk van Mussert als laatste in de put van 16 ligt en dat de plaats in de put altijd moet overeenkomen met de plaats in de administratie.’(21)

Achter grafnummer 5/6/22 lagen dus vier putten met in totaal vierenzestig stoffelijke overschotten. Was kennis van de plaats van een stoffelijk overschot in het graf voldoende om het snel terug te kunnen vinden? Waarschijnlijk niet. Nergens blijkt dat van bovenaf te zien was waar de eerste put begon en de laatste put ophield. Het is dan ook maar zeer de vraag of de voormalige directeur die Rie Mussert het graf van haar man aanwees, haar de juiste plaats heeft getoond. Voormalig medewerker Oosterlee die bij de begrafenis aanwezig was geweest, dacht in ieder geval van niet:

‘Ik heb twee of drie jaar na de begrafenis eens twee dames gezien, waarvan men zei, dat een van hen de vrouw van Mussert was. Deze vrouwen stonden m.i. niet precies op de plaats waar Mussert lag, doch er naast.’ (22)

Wie de verklaringen van het personeel leest krijgt de stellige indruk dat niemand precies wist waar Mussert lag. Dat wordt bevestigd in een brief van de directeur van de GG&GD aan de burgemeester van Den Haag. Aanleiding is de wens van Coby Mussert om de resten van haar broer naar Velsen over te brengen. De directeur van de GG&GD schreef:

‘Volgens mededeling van de Directeur van de Algemene begraafplaats is het niet precies bekend waar het stoffelijk overschot zich bevindt.’ (23)

Als het personeel het al niet precies wist, hoe konden de daders het dan hebben geweten? Die moesten ook nog eens ‘s nachts aan het werk, in het donker en onder de spanning dat ze ontdekt zouden worden. De kans op een vergissing was dus groot. Zoals bekend verklaarden de autoriteiten destijds dat de daders inderdaad op de verkeerde plaats hebben gegraven. Niet meer dan enkele tientallen centimeters maar toch: de resten van Mussert werden bij een nader onderzoek teruggevonden. Een verhaal dat hun inderdaad erg goed uitkwam maar dat wel bevestigd wordt door het archiefmateriaal.

Terug naar 17 juni 1956
Die middag noteren de verzamelde verslaggevers op de Algemene Begraafplaats in hun notitieblokjes dat de daders van de nachtelijke opgraving er met de botten van Mussert vandoor zijn gegaan. Zij baseren zich op uitlatingen van het personeel. Maar niet alle personeelsleden geloven dat Mussert weg is. Werkman Cornelis Dorst verklaart later tegen de politie:

‘Naar mijn mening heeft men op de verkeerde plaats gegraven. Ik constateer dit aan de diepte van de kuil die de onbekenden gegraven hebben.’ (24)

Het is inderdaad vreemd dat de onbekenden tot een diepte van anderhalve meter hebben moeten graven als Mussert volgens de administratie in de bovenste laag moet liggen. Dorst krijgt opdracht dag de kuil verder uit te diepen:

‘Terwijl ik daarmede bezig was constateerde ik dat links van mij stoffelijke resten lagen. Aan de voeten bevonden zich schoenen en om de hals was een stropdas.’

De politie spreekt ook met Coby Mussert die details geeft over de staat van Musserts gebit en de kleding waarmee hij zijn graf inging. Daarom wordt op vrijdag 22 juni besloten om de stoffelijke resten die Dorst heeft gezien helemaal uit te graven. Dat gebeurt de volgende dag al om zeven uur ‘s ochtends. De resten worden aangetroffen op een diepte waar ze horen te liggen; zestig centimeter onder de grond.

‘Deze stoffelijke resten, waartoe behoorden een paar halfvergane schoenen met zware zolen, een halfvergane lederen broekriem en resten van kleding werden door ons in beslag genomen. De schedel vertoonde een opmerkelijk gaaf gebit.’

De aangetroffen kleding wordt naar het Gerechtelijk Laboratorium van het Ministerie van Justitie gebracht. De stoffelijke resten gaan naar het hoofdbureau. Deze hele gang van zaken wordt bevestigd in een afzonderlijk rapport van de leider van het onderzoek, de Haagse commissaris Hanken en ook nog eens in een brief van de directeur Bekink van de Algemene Begraafplaats aan het college van B&W van Den Haag(25).

Het politieonderzoek levert ook informatie op over de auto die de daders vermoedelijk hebben gebruikt. Een inwoner van Den Haag heeft op 17 juni om 2.28 uur een zwarte Citroën op de Koninginnegracht zien staan. Deze had donkere wielen. Een andere getuige heeft de auto ook gezien, al spreekt deze van gele velgen. Tegen zijn verloofde die naast hem zat, heeft hij gezegd dat de inzittenden ‘aan het vies doen waren’. De verloofde zag een weggedoken figuur achter het stuur zitten. De politie vermoedt dat de getuigen de auto hebben gezien, die een in de nacht van 15 op 16 juni op de Weteringkade in Den Haag was gestolen(26). Op 17 juni is deze auto teruggevonden terug gevonden op de Overtoom in Amsterdam. De politie neemt monsters van zand en metaaldeeltjes die op de vloer liggen. Ook worden twee sigarettenpeuken meegenomen voor onderzoek. Wat dit heeft opgeleverd staat nergens vermeld(27)

Drs. Witte van het Gerechtelijk Laboratorium heeft maar een paar dagen nodig. Zijn rapport gaat in de eerste plaats in op een aangetroffen schoenzool. Deze heeft een lengte van 27, 5 centimeter ‘hetgeen met schoenmaat no. 41 overeenkomt’ en hoorde oorspronkelijk bij een donkere herenschoen(28) . Op de leren broekriem werden geen bijzondere kentekenen gevonden. Opvallend is wel dat de halfvergane riem bruin is in plaats van zwart, zoals Terpstra had gezien. Mogelijk is de riem in de loop der jaren verkleurd, zoals volgens Witte ook met de kunstzijden das was gebeurd.

Overtuigend is de vergelijking van de wol van het vest dat bij Musserts zus is teruggevonden, met de resten van de broek die door de politie in het graf zijn teruggevonden. Het kenmerkende streeppatroon van het vest sluit naadloos aan bij dat van de broek. De conclusies van het Gerechtelijk Laboratorium en de gaafheid van het teruggevonden gebit geven voor commissaris Hanken de doorslag:

‘Bij het tweede onderzoek op 23 juni 1956 door het personeel van de begraafplaats en de politie is duidelijk gebleken, dat het overschot van Mussert inderdaad als laatste in de kuil begraven lag, zodat uiteindelijk de administratie klopte met het nummer en de plaats in het graf. Doordat de daders tussen de kuil, waar Mussert lag en een naastgelegen kuil hebben begraven en door het uitgeschepte zand een chaos ontstaan was, heeft men niet onmiddellijk kunnen vaststellen of het lijk van Mussert verdwenen was of niet.’

Daarmee sluit Hanken het onderzoek op 23 oktober af. Er is blijkbaar geen dringende reden meer om het onderzoek nog langer voort te zetten. De daders zijn niet gevonden. Er zijn wel aanwijzingen over hun identiteit.

Wie zaten erachter?
De politie heeft de identiteit van de daders nooit kunnen achterhalen. Maar er zijn wel aanwijzingen gevonden over mogelijke betrokkenen. Zo kreeg het onderzoeksteam van de politie-inlichtingendienst een bericht door over een lijfwacht van Mussert, ene Tony Kessler:

‘Voorts deelt de ID mede dat Tony Kessler, die een leiding gevende figuur was bij de lijfwacht van Mussert enige dagen gelogeerd heeft in de “Witte Brug”. Hij zou er vorige week gekomen zijn en zondagochtend nog aldaar hebben verbleven.’ (29)

Hotel Witte Brug ligt hemelsbreed amper een halve kilometer van de Algemene Begraafplaats. Een voormalige lijfwacht, zo dicht bij de begraafplaats en juist in dat weekend? Uiterst verdacht! Maar of deze informatie klopt en wat ermee is gedaan blijft duister. Wel is er een ander document, een brief aan een politie-inspecteur, zeer waarschijnlijk van de Rijkspolitiegroep Blaricum(30). De opsteller van de brief schrijft dat vader en zoon Kessler mogelijk bij de actie betrokken zijn geweest. Herman Antoon Joseph Kessler (1889-1960) was lange tijd adjudant van Anton Mussert. Zijn zoon Joep (1923-1971) is inderdaad lijfwacht geweest, net als een paar vrienden die ook in de brief worden genoemd. Allen wonen in het Gooi, wat weer aansluit bij het verhaal dat Meyers vertelt.

Er is nog een opvallende overeenkomst met het verhaal van Meyers. In zijn versie worden de resten begraven in de tuin van een dader die in het Gooi woonde. Op het moment dat deze man naar Canada verhuisde om zich bij zijn kinderen te vestigen, werden ze weer opgegraven en bij iemand anders ondergebracht.

Uit eigen onderzoek blijkt dat Joep Kessler in 1946 vanuit Blaricum naar Canada is verhuisd maar twee jaar later weer terugkeerde. Vader Herman Kessler vestigde zich in 1958 in Zwitserland. Joep Kessler volgde hem een jaar later(31). De overeenkomsten met het verhaal van Meyers zijn frappant. Dat is ook alles wat je er over kan zeggen. De betrokkenen zelf kunnen we niets meer vragen. Zij zijn jaren geleden overleden. Nabestaanden zijn er niet meer.

Dan is er ook nog de naam Hartman, die Eriksson op een document aangetroffen heeft, geboren op 23 december 1897. Die naam met die geboortedatum verwijst naar Jan Hartman, een SS’er die in de jaren vijftig een vooraanstaande persoon in nationaal-socialistische kringen was geworden. Hij was onder meer actief in de Stichting Oud Politieke Delinquenten, die zich inzette voor de belangen van oud-NSB’ers en oud-SS’ers. Hartman ging er prat op betrokken te zijn geweest bij de ontsnapping van zeven oorlogsmisdadigers uit de gevangenis van Breda in 1952(32). Vergeleken met de ontsnapping van de zeven van Breda, was de roof van de resten van Mussert kinderspel. Hartman was dus een zeer geschikte kandidaat voor de actie op de Algemene Begraafplaats.

Musserts herbegrafenis
Nadat bekend is gemaakt dat de resten van Mussert zijn teruggevonden, schrijft Coby Mussert onmiddellijk een brief aan Minister van Oven van Justitie. Opnieuw vraagt zij toestemming om de resten van haar broer bij te zetten in het graf van zijn vrouw(33). Omdat de gemeente en niet de staat de eigenaar van het graf is, wordt zij doorverwezen naar het gemeentebestuur. Dat krijgt dringend advies van minister Van Oven:

‘In een geval als het onderhavige, waarin het betreft het stoffelijk overschot van een bij uitstek prominente figuur, die vanwege zijn landsverradelijke activiteiten ter dood veroordeeld en geëxecuteerd, is er na mijn oordeel alle aanleiding uiterst gereserveerd tegen een verzoek om herbegrafenis te staan.’ (34)

Verder is van Oven bang dat ‘neo-fascisten’ het graf gaan bezoeken om ordeverstoringen uit te lokken. Het advies van de minister wordt ter harte genomen. Op 23 oktober 1956 krijgt adjunct-directeur Heytveldt van de Algemene Begraafplaats opdracht uit het stadhuis, om de stoffelijke resten van Anton Mussert te begraven in een knekelgraf. Uitdrukkelijk wordt hem opgedragen:

‘deze resten met andere resten te mengen en wel zodanig dat herkenning uitgesloten moet worden geacht.’ (35)

In overleg met de politie is afgesproken dat het na 16.45 uur moet gebeuren omdat het personeel van de begraafplaats dan vertrokken is. Dat geldt ook voor het personeel van de plantsoenendienst, dat gebruik maakt van een schaftlokaal naast het knekelveld. Op het afgesproken tijdstip verschijnen twee politieagenten met een kistje. Heytveldt schrijft:

‘Op het knekelveld heeft opzichter Kuijpers de stoffelijke resten intensief gemengd met reeds aanwezige resten terwijl de schedel en de schoenen op een afzonderlijke (op anderhalve meter diepe) plaats zijn begraven.’

Aan het proces-verbaal van het politieonderzoek is een verklaring van adjudant Graalman toegevoegd:

‘Op 23 oktober 1956 heb ik …..enige lijkdelen, beenderen en schedel van wijlen A.A. Mussert, welke in een verzegelde kist aan het Hoofdbureau van politie werden bewaard, overgebracht naar de Algemene Begraafplaats aan de Kerkhoflaan…alwaar deze lijkdelen onder mijn toezicht werden begraven.’ (36)

Volgens een woordvoerster van de Algemene Begraafplaats bestaat dit knekelveld vandaag de dag nog steeds. Wel is in de loop der jaren gesaneerd waarbij de resten van kisten en kleding van botten zijn gescheiden. De botten zijn opnieuw de grond ingegaan. Als er na al die jaren nog iets van het gebeente van Mussert over is, valt met geen mogelijkheid te zeggen waar het nu ligt

Conclusies
Honderd procent zekerheid over wat er met het gebeente van Anton Mussert is gebeurd is er niet. Een DNA-test is niet mogelijk zolang er geen botten van een vermeende Mussert en een familielid beschikbaar zijn. We moeten het dus doen met de informatie die we hebben.

Dat zijn aan de ene kant de schriftelijke antwoorden die Meyers van anonieme bronnen heeft gekregen. Probleem daarbij is dat domweg niet na te gaan is of zij echt iets met de opgraving te maken hebben gehad. Evenmin is na te gaan of het borstbeen dat zouden hebben aangetroffen versplinterd was. Als dat al zo is, dan nog is het geen bewijs dat het om Mussert ging want het staat niet vast dat Musserts borstbeen bij zijn executie versplinterd is geraakt, ook al ligt het wel voor de hand. Overigens is er bij Eriksson uitsluitend sprake van een kogelgaatje in het borstbeen en niet van een versplinterd borstbeen.

Dan is er nog die gesp. Wat was er nou zo bijzonder aan die gesp? De bronnen van Meyers zeggen er niets over. Misschien doelen ze op de riem waarin het persoonlijke wapen van Mussert in de gesp verwerkt was. Dat wapen bestond uit een hand die elf pijlen vasthoudt. Er zijn foto’s bekend waarop te zien is dat Mussert zo’n riem draagt. Maar het is buitengewoon onwaarschijnlijk dat hij die riem heeft mogen houden, laat staan dat hij die bij zijn terechtstelling heeft mogen dragen. Feit is dat geen van de getuigen, noch Zaaijer noch zwager Terpstra, er in zijn verslag melding van heeft gemaakt. Terwijl het dragen van die riem toch een zeer opvallend detail moet zijn geweest. Ook het verhaal van de gesp overtuigt daarom niet. De overige ‘daderinformatie’ die Meyers van zijn bronnen heeft gekregen heeft, waar het om verifieerbare informatie betreft, in de zomer van 1956 in alle kranten gestaan.

Tegenover het verhaal van Meyers staat de versie van politie en justitie, waarin de resten van Mussert een week na de vermissing plotseling teruggevonden werden. Het kwam de autoriteiten heel inderdaad heel goed uit maar dat wil niet zeggen dat het niet klopt. Integendeel, na bestudering van een uitgebreide hoeveelheid schriftelijke bronnen, die bijzonder gedetailleerd zijn, die elkaar over en weer bevestigen en die niet voor de buitenwacht maar uitsluitend voor intern gebruik geschreven zijn, kan men alleen maar tot de conclusie komen dat nergens uit blijkt dat de autoriteiten de burgers belazerd hebben. Alle stukken van politie, justitie, gemeente en die van de Algemene Begraafplaats, vertellen hetzelfde verhaal: na een week is nog een gebeente opgegraven. Dit had net als Mussert een opmerkelijk gaaf gebit. De kledingresten die er bij lagen waren van dezelfde stof als het vest dat van Mussert was geweest.

Mogelijk zijn de daders er met de resten van iemand anders op de loop gegaan, al heeft de politie daar geen aanwijzingen voor gevonden. Als dat zo is liggen deze resten nu misschien in Vlaanderen, compleet met de verklaringen die verschillende personen er in de loop der jaren aan toegevoegd hebben. Maar het zijn niet de resten van Anton Mussert.

2008; Terry van Erp

Noten
1. Proces-verbaal No 1851/1957 Gemeentepolitie van ’s Gravenhage, Haags Gemeentearchief, archief Gemeentepolitie, beheersnummer 432, inventarisnummer 5165
2. Jan Meyers, Mussert, een politiek leven, Amsterdam 1984.
3. Bert Eriksson, Operatie Wolfangel, 2001. Alle citaten komen uit deze brochure. De informatie is aangevuld met gegevens uit een publicatie van Hans van Scharen in het Belgische tijdschrift Knack. Hans van Scharen, Operatie Wolfsangel, in: Knack, 15 december 2004, p. 16-22.
4. In Knack spreekt Eriksson van een oud-NSB’er
5. De eerste was de priester en dichter Cyriel Verschaeve, die na de oorlog in België bij verstek ter dood was veroordeeld. Hij stierf in 1949 in ballingschap in Oostenrijk en werd daar ook begraven. Met enkele kameraden reisde Eriksson in 1973 naar Oostenrijk om zijn stoffelijke resten illegaal naar Vlaanderen terug te brengen. Ze werden bijgezet in een graf in Alveringem, waar Verschaeve jarenlang kapelaan is geweest. Een paar jaar later herhaalde Eriksson deze stunt met de resten van Staf de Clercq, die als leider van de Vlaamsch Nationaal Verbond (VNV) met de Duitsers had gecollaboreerd. Hij stierf tijdens de oorlog. Na de oorlog belandden zijn stoffelijke resten in een anoniem graf in Leerbeek. Een groep waar opnieuw Eriksson bracht ze in 1978 over een familiegraf in Asse.
6. Van Scharen, Operatie Wolfsangel, p. 22.
7. Gesprek met Eriksson, 26 oktober 2004. Eriksson is een jaar later overleden.
8. Proces-verbaal van 7 mei 1946 van procureur-fiscaal mr. J. Zaaijer, Nationaal Archief, Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging (CABR), Losse stukken met betrekking tot Anton Mussert.
9. Willem Terpstra was de echtgenoot van Musserts tweede zus Leni.
10. Willem Terpstra, De laatste uren van Mussert, in: Sociaal Weekblad, nr. 49/50, Scheveningen, 7 mei 1956. Dit was een speciale uitgave van het door oud-SS-er Paul van Tienen uitgegeven tijdschrift, bij gelegenheid van de tiende ‘verjaardag’ van Musserts executie.
11. Meyers, Mussert, 290-291.
12. Proces-verbaal 60/’65, Haags Gemeentearchief, 432, 5165. Dit werd verklaard door begraafplaatsmedewerkers Oosterlee en Van Rijn.
13. Overzicht van de op de Alg. Begraafplaats aanwezige…..politieke delinquenten, , Haags Gemeentearchief, Burgelijke begraafplaats, 433, 1.
Journalist Max Blokzijl was ten tijde van de Duitse inval in Nederland een fanatiek aanhanger van het nationaal-socialisme. In 1941 werd hij door de Duitsers belast met het toezicht op de pers. Zijn grootste bekendheid kreeg hij door zijn pro-Duitse radiopraatjes. Op 16 maart 1946 is hij gefusilleerd wegens hulpverlening aan de vijand.
De van oorsprong Vlaamse jurist Robert van Genechten sloot zich in 1934 aan bij de NSB. In 1938 werd hij door Mussert belast met de theoretische vorming van de NSB-leden. In 1940 stelden de Duitsers hem aan tot procureur-generaal bij het Gerechtshof in Den Haag. In die functie verzette hij zich tegen door de Duitsers opgelegde maatregelen, zoals het doden van gijzelaars voor aanslagen op NSB-ers. In 1943 werd hij ontslagen en was zijn rol in feite uitgespeeld. Het Bijzondere Gerechtshof veroordeelde hem in 1945 tot de dood. In afwachting van zijn cassatieverzoek pleegde hij zelfmoord in zijn cel. In een brief aan de griffier van de Hoge Raad heeft hij spijt betuigd over zijn gedrag tijdens de bezetting.
14. Overzicht politieke delinquenten, , Haags Gemeentearchief, 433, 1.
Jurist en diplomaat Meinoud Rost van Tonningen bekeerde zich in het Oostenrijk van de jaren dertig tot het nationaal-socialisme. Zijn uitgesproken pro-Duitse houding werd beloond met een audiëntie bij Adolf Hitler. In 1936 kwam hij terug naar Nederland en sloot zich aan bij de NSB. Tijdens de oorlog was hij onder meer president van de Nederlandse Bank. In 1944 sloot hij zich aan bij de Waffen-SS. Bij de bevrijding werd hij opgepakt en kort daarna deed hij een mislukte zelfmoordpoging. Op 6 juni 1945 stierf hij in de strafgevangenis in Scheveningen, na een val van een bovengang.
15. Brieven van de weduwen van Rost van Tonningen en Van Genechten in: Haags Gemeentearchief, Burgelijke begraafplaats, 433, 1.
16. Brief van 9 januari 1956 van Coby Mussert aan Burgemeester en Wethouders van Den Haag, Haags Gemeentearchief, archief gemeentebestuur 1953-1957, beheersnummer 828, inventarisnummer MAIS 6186.
17. Notitie van 12 oktober 1956 van de gemeentesecretarie afd. Openbare Werken van de gemeente Den Haag voor het college van B&W, Haags Gemeentearchief, 828, MAIS 6186.
Brief van 14 januari 1956 van de directeur van de GG&GD aan de burgemeester van Den Haag, Haags Gemeentearchief, 828, MAIS 6186.
18. Proces-verbaal No. 1851/1957, Haags Gemeentearchief, 432, 5165.
19. Overzicht politieke delinquenten, Haags Gemeentearchief, 433, 1. Dit overzicht is vermoedelijk naar aanleiding van de gebeurtenissen van 17 juni 1956 gemaakt want Mussert staat er niet bij.
20. Registers van begravenen Kerkhoflaan, Haags Gemeentearchief, 433, 27.
21. Proces-verbaal No. 1851/1957, Haags Gemeentearchief, 432, 5165.
22. Idem.
23. Brief van 14 januari 1956 van de directeur van de GG&GD aan de burgemeester van Den Haag, Haags Gemeentearchief, 828, MAIS 6186. De brief had betrekking op het eerder beschreven verzoek van Coby Mussert.
24. Proces-verbaal No. 1851/1957, Haags Gemeentearchief, 432, 5165.
25. Rapport van de politie te ’s Gravenhage (zonder datum), archief Ministerie van Justitie. Brief directeur Bekink van de Algemene Begraafplaats aan het gemeentebestuur van Den Haag. Haags Gemeentearchief, 433, 1
26. Generaal Rapport van de gemeentepolitie in Den Haag. Haags Gemeentearchief 432, 829
27. Rapportenboek van de Technische Opsporings- en Herkenningsdienst, Haags Gemeentearchief, 432, 1032.
28. Rapport no. 9042/56/Xlll van het Gerechtelijk Laboratorium van het Ministerie van Justitie, Haags Gemeentearchief, 432, 5165.
29. Logboek van het onderzoeksteam, Haags Gemeentearchief, 432, 5166.
30. Brief zonder datum van Koppenol aan inspecteur, Haags Gemeentearchief, 432, 5165.
31. De informatie over vader en zoon Kessler is terug te vinden in de archieven van Blaricum, Lausanne (Zwitserland) en Jochberg (Kitzbühl, Oostenrijk).
32. Jaap van Donselaar, Fout na de oorlog, Leiden 1991, p. 41-45. Hartman heeft ook tegen Armando gezegd dat hij het brein was achter de ontsnapping van de zeven van Breda. Armando zei dit op 7 december 2004 tegen de NOS. Hartman is de tweede geportretteerde SS’er in het boek over Nederlandse SS’ers van Armando en Sleutelaar (Armando en Hans Sleutelaar, De SS’ers, Amsterdam 1967, tweede druk).
33. Brief van 27 juni 1956 van Coby Mussert aan de Minister van Justitie, archief Ministerie van Justitie.
34. Brief van 9 oktober 1956 van Minister van Oven aan de loco-burgemeester van Den Haag, archief Ministerie van Justitie.
35. Verklaring P.J.A. Heijtveldt van 24 oktober 1956, Haags Gemeentearchief, 433, 1.
36. Proces-verbaal No. 1851/1957, Haags Gemeentearchief, 432, 5165.