Smederij Bammens

Uit Stamboomboek Raamsdonk
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Koninklijke Bammens levert oplossingen voor huishoudelijk-, zwerf- en bedrijfsafval en exporteert de producten naar vrijwel alle landen in Europa. De tijdloze Capitole afvalbakken zijn in straten en op parkeerplaatsen en schoolpleinen in nagenoeg alle steden en dorpen in ons land de standaard; ook in de gemeente Geertruidenberg. Het bedrijf werd in 1850 opgericht door Piet Bammens uit Geertruidenberg. Als hij nu op het sinds 1920 in Maarssen gevestigde bedrijf zou rondlopen, zou de innovatieve ondernemer dat zonder twijfel vol trots doen. Hij zou zijn basiswaarden daar onveranderd tegenkomen: degelijk, robuust, gericht op continuïteit en vernieuwend. Petrus (Piet) Bammens is op 25 februari 1825 geboren in Breda. Vijf jaar later verhuisde hij met zijn ouders naar Geertruidenberg. Op 1 mei 1850 vestigde Bammens zich als zelfstandig smid aan de Markt 15. In ‘De Dongebode’, de al 48 jaar bestaande driemaandelijkse uitgave van de Oudheidkundige Kring ‘Geertruydenberghe’, schreef ik in nummer 2-2021 een uitgebreid artikel onder de titel ‘Van Smederij Bammens in Geertruidenberg naar Koninklijke Bammens in Maarssen’. Onderstaand een deel van die geschiedenis en dan met name de Bergse periode.

De vader van Piet, die militair was, werd in 1830 als korporaal-bakker overgeplaatst van Breda naar het garnizoen in de vestingstad. Zoon Piet was in zijn jeugd een ernstig kind die met grote toewijding ‘christelijke en maatschappelijke deugden’ in zich opnam. Op 9-jarige leeftijd wist hij al wat hij wilde worden: ‘’ne goeie smid’. Hij had een aangeboren liefde voor het vak en al snel maakte hij als hulpje in de smederij van Jaap Snoek met gemak een hoefijzer of een wielhoepel. Op 18-jarige leeftijd maakte hij een grote, bolbuikige Brabantse kachel, compleet met fraai geciseleerde lijsten. De reumatische smid Snoek liet steeds meer werk aan zijn hulpje over, niet in de laatste plaats omdat hij dan zelf meer tijd in de herberg door kon brengen. Piet was inmiddels verliefd geworden op Antonia (Antje) Santbergen, een schippersdochter uit Raamsdonk. Haar ouders hadden een florerende handel in griendhout en met eigen schepen vervoerden ze het wilgenhout van de Biesbosch naar onder meer Zeeland en België. Toen de familie besloot een schip te laten bouwen, kreeg Piet van zijn aanstaande schoonvader de opdracht om al het smeedwerk het nieuwbouwschip te leveren. De smidse van Jaap Snoek werd veel te klein voor het snelgroeiende aantal opdrachten. Er vonden verschillende gesprekken met Snoek plaats, met als uiteindelijk resultaat dat Piet de smederij via een maandelijkse afbetaling kon overnemen. Direct na de laatste afbetaling in mei 1850 huurde hij voor een ‘vriendelijke prijs’ het huis op de hoek van de Markt/Bierstraat (Markt 15) van Jean Baptist Allard. De oude blaasbalg van Jaap Snoek werd evenals de overige inventaris overgebracht. Piet Bammens was eindelijk eigenaar van een smederij en werd al op 25-jarige leeftijd meestersmid. Ruim twee jaar later had hij genoeg geld gespaard om zijn vriendin Antje ten huwelijk te vragen. Op 19 januari 1853 trad de toen 28-jarige Piet Bammens in het huwelijk met de één jaar jongere schippersdochter.

Uit het huwelijk kwamen tien kinderen voort, waarvan er vijf op jonge leeftijd overleden. Inmiddels had Piet het huis van Allard gekocht. De zaken bleven floreren en met name de verkoop van kachels en kachelonderdelen breidde zich gestadig uit. Van de stoombootonderneming ‘Thor’ kreeg Bammens steeds meer reparatie-opdrachten aan de stoommachines. In 1860 werd de suikerfabriek ‘Statendam’ opgericht, een fabriek die heel veel smeedwerk bestelde bij meestersmid Piet. Het viel voor hem niet mee om voor zijn smederij geschikte vaklui te vinden; het was een zwaar beroep waar werkweken van 70 uur, exclusief etenspauzes, eerder regel dan uitzondering waren. Daarbij speelde ook nog dat de jongeren in Geertruidenberg geregelde arbeid niet zagen zitten en vooral waren ingesteld op campagnewerk. Wanneer de ‘juin’ of de suikerbieten moesten worden geoogst waren ze graag van de partij. Ook het karige loon dat in de smederij te verdienen was speelde zeker een rol; een arbeider verdiende bijvoorbeeld ƒ 1,25 voor de aanmaak van honderd ellebogen voor kachelpijpen, waarvan een ervaren medewerker er op een werkdag van twaalf tot veertien uur zo’n 200 maakte.

Piet Bammens verwachtte veel van zijn zoons Michaël (Chiel) en Adrianus Hendrikus (Janus). De smederij was steeds meer een fabriek geworden, waarbij het smeedwerk geleidelijk werd verdrongen door de fabricage van kachelonderdelen. Ook buiten de landsgrenzen kregen de producten van Bammens steeds meer bekendheid. In 1883 vond in Amsterdam de Internationale Koloniale en Uitvoerhandel Tentoonstelling plaats, ook wel Wereldtentoonstelling genoemd. Daar werd een eervolle vermelding toegekend aan P. Bammens en Zonen te Geertruidenberg in de afdeling Uitvoerhandel, ondertekend door de toenmalige minister van Koloniën, tevens erevoorzitter van de 2½ miljoen gulden kostende tentoonstelling. Op 23 november 1887 overleed de 62-jarige Piet Bammens. Na het overlijden van hun vader ging Chiel zich bezighouden met de administratie, terwijl de jongere Janus belast werd met de interne leiding van het bedrijf. De blaasbalgen, aambeelden en andere gereedschappen van de smid maakten plaats voor met de hand bediende machines voor het fabriceren van seriematige producten waaronder schoorsteenkappen, dakgoten en afvoerpijpen.

Om de ijzeren producten tegen corrosie te beschermen, en er in ons land geen bedrijf bestond dat dergelijke producten kon behandelen, kochten de broers een gietijzeren pot, waarin zink gesmolten kon worden. Verder werd zoutzuur aangeschaft waarin de producten werden voorbehandeld. Zo veroverden de broers rond 1900 de Nederlandse markt met verzinkte artikelen zoals emmers, teilen, privaattonnen (grote emmers met een trechter die men gebruikte als toilet), flessenkratten en het grootste commerciële succes: de uniforme vuilnisemmer. De gietijzeren pot werd vervangen door grote(re) verzinkbakken, maar was rond 1914 met vijftien werknemers nog steeds een relatief klein bedrijf. Om met de ontwikkelingen mee te gaan, moesten ingrijpende aanpassingen plaatsvinden. Juist in een periode dat de broers er serieus over nadachten het rustiger aan te gaan doen. Na een aantal gesprekken verkochten Chiel en Janus Bammens op 1 april 1917 het bedrijf aan de heren H.W. Land en W.C. van Kuijk, die de directie vormden van de N.V. Plaatwerkerij en Verzinkerij, voorheen P. Bammens en Zn. Het bedrijf, dat in 1920 verhuisde naar Maarssen, zou onder de naam Koninklijke Bammens B.V. uitgroeien tot marktleider op gebied van bovengrondse en (semi) ondergrondse afvalinzameling. Het is de erfenis van een bevlogen smid uit Geertruidenberg. Zijn naam zal niet vergeten worden: de beloning van zijn vooruitstrevendheid is dat in een zeer groot deel van de Nederlandse gemeenten afvalbakken staan met daarop de naam: Bammens.

Tekst: Terry van Erp / Jan Hoek

Bronnen:

‘Het begon in een smidse… De geschiedenis van een Nederlandse onderneming’, Ir. J. Bauduin, 1950;

‘Als het tij verloopt verzet men de bakens, anderhalve eeuw Bammens’, N. Lobbezoo, 2000;

De Dongebode, jaargang 47, nr. 2-2021, blz. 28-40.