Philip Willem Schonck biografie
Philip Willem Schonck 1735-1807, beroep - Stadhouderlijk architect (ontwierp o.a. het Raadhuis van Raamsdonk)
Philip Willem Schonck werd op 17 juni 1735 te Hedel geboren als de zoon van Willem Schonck (Nijmegen 1703 - Hedel 1747), predikant te Hedel van 16 december 1731 tot zijn dood op 3 september 1747,en Dorothea Elisabeth Metz (1706-1791).Willem en Dorothea waren in 1727 in ’s-Hertogenbosch getrouwd. Na het overlijden, in 1729, van hun eerste boreling, zouden zij nog vijf zoons (onder wie Philip Willem) en drie dochters krijgen; een dochter overleed al na een week.Philip Willem bleef ongehuwd.Hij werd op 7 mei 1807 in de Sint-Stevenskerk te Nijmegen begraven.
Dankzij gezinsaantekeningen, voornamelijk van de hand van de vader des huizes, weten we dat Philip Willem op vrijdag 17 juni 1735, tussen 3 en 4 uur in de ochtend werd geboren. In 1747 moest zijn oudere broer Adam Christiaan (1730) zijn studie in Harderwijk onderbreken om de gezinsaantekeningen af te sluiten met de mededeling dat zijn vader Willem Schonck op zondagavond 3 september op 44-jarige leeftijd was overleden. Ook zijn moeder was toen ernstig ziek, maar zij overleefde een kennelijk acute en levensbedreigende gemeenschappelijke kwaal. Zij bleef in Hedel achter met een gezin van zeven kinderen, waarvan de oudste, Adam, het huis uit en de jongste, Evert Jan Benjamin (zie voor zijn biografie hierboven), nog maar twee was. Philip was twaalf.
In het calvinistische milieu waarin zij opgroeiden, zullen de kinderen een gedegen opvoeding hebben gehad en in Hedel het beste basisonderwijs hebben genoten. Stellig ook Philip Willem, maar welk vervolgonderwijs hij kreeg is onbekend. Na zijn geboorte en doop vernemen we voor het eerst iets van hem in 1755. Als ongeveer 20-jarige zette hij zijn naam op een ondermijningsplan van het bastion Dauphin te Maastricht. Blijkbaar kon hij toen al meten, rekenen en tekenen, maar waar en van wie hij dat had geleerd weten we niet. Mogelijk had hij in de nabije vesting ’s-Hertogenbosch zijn heil gezocht in het militaire bedrijf en werd hij opgeleid tot ingenieur, een niveau dat hij overigens niet heeft bereikt. In het kerkelijk lidmatenboek van zijn geboorteplaats Hedel staat genoteerd dat hij, na in 1758 geloofsbelijdenis te hebben gedaan, in 1762 naar ‘Breda of elders’ vertrok. Dat werd Breda. Zijn broer Adam was daar sedert eind 1761 rector aan de Latijnse school en hij zou kunnen hebben bevorderd dat Philip op 15 juli 1765 van de Nassause Domeinraad in Den Haag een aanstelling kreeg als ‘opzichter van Zijne Hoogheids gebouwen’. Stad en Baronie van Breda waren in de periode 1732-1795 domein van achtereenvolgens de prinsen Willem IV en V en werden als zodanig onder toezicht van genoemde raad bestuurd.
In juni 1765 waren er op het domein twee technische vacatures: landmeter C.F.Th. Cedercreutz, die tegen een bijzondere gratificatie tevens les gaf in wiskunde en aanverwante onderwerpen, was naar de West vertrokken, en Bastiaan de Wolff, opzichter over de molens, gebouwen en hoeven van de Oranjes en bakenmeester, havenmeester en boomsluiter (portier van de havenpoort), was overleden. Hoewel de raad vond dat het domein Breda in de toekomst meer behoefte zou hebben aan een ‘kundig architecq’ dan aan een ‘generale opzigter’, adviseerde hij hertog Lodewijk E. van Brunswijk, voogd over de toen nog minderjarige Willem Batavus, die beslissing te zijner tijd aan laatstgenoemde zelf over te laten. Voorlopig zou De Wolff gewoon worden opgevolgd door “eenen Ph. Schonk”, wiens “industriensen iver en goede bekwaemheeden [...] niet minder dan bij ons, bekent staat”, zo meende de raad. Gezien Van Brunswijks positie als waarnemend opperbevelhebber van het leger en gouverneur van Den Bosch zou deze laatste toevoeging erop kunnen wijzen dat Philip inderdaad een militaire carrière achter zich had en dat die in ’s-Hertogenbosch begonnen was. Zijn jaartractement van 600 gulden werd samengesteld uit drie componenten: 250 gulden uit de door hem waar te nemen ‘ambtjes’ van havenmeester en boomsluiter, 150 gulden uit de vrijkomende gratificatie aan landmeter Cedercreutz en 200 gulden aan reis- en verblijfskosten voor werk elders in Brabant. Met dien verstande dat Philip zijn tractement pas zou ontvangen vanaf de dag dat hij als ‘ordinaris landmeter’ zou zijn beëdigd. Door drukke werkzaamheden kwam Philip in de zomermaanden niet toe aan de voorbereiding op het tevoren verplicht af te leggen examen en dreigde hij inkomen te derven. Daarom vroeg en kreeg de kandidaat twee à drie maanden respijt en ontving hij zijn salaris alsnog met ingang van 15 juli. Op 6 december kon hij na zijn examen de vereiste landmeterseed afleggen. Zijn eed als opzichter en zijn aanstellingen als havenmeester en boomsluiter en ‘bakenmeester van de rivier de Marke’ had hij al in de zomer afgelegd, respectievelijk ontvangen. Trots kon hij op 9 december in Den Haag zijn door de Raad van Brabant op grond van examen en eed verleende landmetersadmissie tonen.
Op 17 augustus 1767 legde Schonck in Breda de poorterseed af. In maart was de verbouwing van de voorgevel van het Bredase stadhuis voltooid, een werk waarvoor hij kort na zijn aantreden als opzichter het ontwerp had gemaakt. Omdat hij voor zijn werk geen geldelijke beloning had gevraagd, kreeg hij die in natura: een zilveren theeketel op komfoor ter waarde van 234 gulden. In de regio bracht hij in de loop der jaren veel bouw- of verbouwwerken op zijn naam, naast in Breda onder meer in Geertruidenberg, Zevenbergen, Roosendaal en Willemstad.
De lof die hij met zijn werk oogstte, moet hebben bijgedragen aan zijn bevordering op 8 mei 1769 tot opzichter van de stadhouderlijke gebouwen, tuinen en andere goederen in Den Haag en omgeving. Bij een vast jaarsalaris van 1.200 gulden moest hij daarbij wèl jaarlijks, of zo vaak als dat nodig zou blijken, de werkzaamheden en reparaties aan Het Loo te Apeldoorn en aan de domeinen Dieren en Soestdijk inspecteren. Wat Het Loo aangaat was de Domeinraad al in februari 1767 accoord gegaan met de betaling van een rekening die hij had ingediend in verband met een ‘nieuwe timmeringe’ en voor het maken van plattegronden van het huis; in de jaren 1771-1781 kwamen er van zijn hand ontwerpen voor de tuin, met die voor een landschappelijke aanleg als de meest opmerkelijke. De kwaliteit van Schoncks plattegronden uit 1767 zal twee jaar later zijn bevordering naar Den Haag in de hand hebben gewerkt. Johan van Stolk, die daar sedert 1753 een vergelijkbare functie bekleedde, kreeg op eigen verzoek in maart 1770 ontslag. Met ingang van 20 maart 1777 mocht Philip zich van de Nassause Domeinraad architect noemen, maar inhoudelijk schijnt daarmee weinig aan zijn werk te zijn veranderd. In 1778 maakte hij een studiereis naar Parijs. In die tijd bemoeide hij zich intensief met de paleizen in en nabij Den Haag maar, nog afgezien van Het Loo, vinden we de sporen van zijn werkzaamheid ook elders in het land, opmerkelijk genoeg nog in Brabant, waar hij als opzichter al in juni 1770 was opgevolgd door Pieter Huijsers, ‘metselaar van stijle’, en naar de indringende wens van Willem V dus niet door een militair ingenieur. Schonck werkte ook voor anderen, meest relaties van Willem V. Zo begeleidde hij in de jaren 1775-81 in opdracht van F.W. van der Borch (jongere broer van Willem V’s raad J.C. van der Borch) de bouw van diens nieuwe huis Verwolde bij het Gelderse Laren.
De omwenteling van 1795 moet voor de Oranje-architect een breekpunt zijn geweest. Het eerste wat we nadien over hem vernemen is zijn ontslag op 12 december 1796 als havenmeester, boomsluiter en bakenmeester te Breda, functies die Pieter Huijsers niet van hem had overgenomen en die hij blijkbaar nog steeds, waarschijnlijk slechts op papier, bekleedde. Op toekenning van de 400 gulden die hem zo over het tijdvak vanaf 10 oktober 1793 nog als salaris toekwam, zou hij tot augustus 1803 moeten wachten. Van betaalde opdrachten na 1795 is niets gebleken en vermoedelijk heeft hij dit geld, dat in jaarlijkse termijnen van 12 gulden werd uitgekeerd, goed kunnen gebruiken om in zijn levensonderhoud te voorzien. In september 1797 testeerde hij te Nijmegen, samen met zijn eveneens ongetrouwde jongste broer Evert, wederzijds en op de langstlevende; hun als ‘Pruisisch postfactoor’ (postmeester op Pruisen) eveneens in Nijmegen woonachtige broer Jan Rabo werd executeur. Evert, emeritus-rector van de Latijnse school te Nijmegen, overleed in 1821. Twee jaar later kwam een plaatsvervangend executeur-testamentair - Jan Rabo was inmiddels zelf overleden – om Philips jaarlijkse uitkering. Dit heeft biografen doen vermoeden dat de uitkeringsgerechtigde in 1823 of kort daarvóór was gestorven. ‘De Heer Architect Philip Wilhelm Schonck’ werd echter al op 7 mei 1807 in de Sint-Stevenskerk te Nijmegen begraven. Vermoedelijk had hij de laatste tijd gewoond bij Evert, die als rector van de Latijnse school woonde naast het Huis Palsterkamp aan de Doddendaal.
Philip Willem Schonck ging de geschiedenis van de Nederlandse bouwkunst in als de architect van Willem V, in wiens dienst en tijdens wiens stadhouderschap (1766-1795) Schonck opkwam en naam maakte. Geboren en overleden in Gelderland, heeft hij zijn meest tastbare sporen nagelaten in West-Brabant. Het was vooral dáár dat hij als bouwkundige grootschalige opdrachten uitvoerde in de stadhouderlijke domeinen. De kennelijk veelzijdig bekwame en vindingrijke opzichter-architect werd belast met bouw, verbouw, herstel en onderhoud van allerhande gebouwen, maar had ook tuinarchitectuur in zijn portefeuille.
Literatuur[bewerken]
- J. Kalf, De monumenten van geschiedenis en kunst in de provincie Noordbrabant. Eerste stuk: De monumenten in de voormalige Baronie van Breda, Utrecht 1912, ongewijzigde herdruk Arnhem 1973, 157-158
- W.M.C. Regt, ‘Familie-aantekeningen Schonck’, In: De Nederlandsche Leeuw 28 (1910), kol. 57-58
- D.J. Smit, P Schonck (1735-182.), architect van stadhouder W. Willem V, ongepubliceerde scriptie Bouwkunde TH Delft, 1981
- H.W.M, van der Wyck, ‘Het Loo. De geschiedenis van een koninklijk domein’, in: Bulletin van de Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond 75 (1976), 183-248
Bronnen[bewerken]
- Gelders Archief, Verzameling doop-, trouw- en begraafboeken (DTB), nr. 863 (Hedel)
- Nationaal Archief, De archieven van de Nassause Domeinraad 1581-1811, inv.nrs. 124, 127, 131, 686, fol. 481v, 7971, fol. 292-320, 7981
- GA Breda, Vestbrieven, R 630, fol. 37v
- Regionaal Archief Nijmegen, DTB, nr. 1255, fol. 50
- Regionaal Archief Nijmegen, ORA, inv.nr. 2614, fol. 15 en 16