Inname Geertruidenberg in 1304 en het ontstaan van Made
In 1213 verleende Graaf Willem I van Holland de poorters van Geertruidenberg stadsrechten. In de late middeleeuwen was de stad een belangrijk handelscentrum waar graven en edelen bijeen kwamen om hun belangen te behartigen. Een vete tussen Graaf Jan II, bestuurder van Holland, en Hertog Jan II van Brabant bracht Geertruidenberg in 1304 voor het eerst in aanraking met krijgsgeweld. De stad was in die tijd strategisch gelegen op de grens van Holland en Brabant en daarom een gewild bezit voor zowel de Hollandse graven als de Brabantse hertogen.
Maar eerst een kleine sprong terug in de tijd: Graaf Floris V werd op 23 juni 1296 door de edelen Gijsbrecht van Amstel, Herman van Woerden en Gerard van Velzen plus een aantal handlangers gevangengenomen en naar het Muiderslot gebracht. Navrant detail is dat Graaf Floris V, naast de voltooiing van de bouw van de Ridderzaal in Den Haag, eerder zélf het Muiderslot had laten bouwen. Al snel verzamelden zich rondom het slot een groot aantal manschappen van de graaf. Daarop besloten de gijzelnemers de graaf mee te nemen naar een andere plaats, maar al snel liepen ze tegen een troep gewapende tegenstanders op. Gerard van Velzen raakte in paniek en trok zijn wapen; de toen 42-jarige Graaf Floris V moest uiteindelijk 21 steken incasseren, waarvan een aantal dodelijke.
Op 10 november 1299 stierf Graaf Jan I van Holland, zonder kinderen na te laten. Vlak voor zijn dood droeg hij het bewind over aan zijn neef Jan II van Avesnes, die kort daarvoor, op 17 oktober 1299, met in zijn ogen belangrijkste steden van Holland en Zeeland, te weten Geertruidenberg, Dordrecht, Middelburg, Zierikzee, Leiden, Delft, Haarlem en Alkmaar, al een verdrag had gesloten. Hiermee verbonden de steden zich om de moordenaars van Graaf Floris V, met hun kinderen tot de zevende graad, nooit vergiffenis te schenken en alles in het werk te stellen hen te verbannen en zoveel mogelijk schade aan lijf en goed te berokkenen. Niettemin sloot Graaf Jan II van Avesnes al een jaar later een verdrag met Hertog Jan II van Brabant. Deze ‘vriendschap’ was echter van korte duur en weldra kwamen beide Jannen met elkaar in oorlog. De Hollandse Graaf Jan II werd in 1304 van alle kanten aangevallen door de Vlamingen, die zowaar bijna heel Holland (tot Alkmaar) en Zeeland in hun macht kregen. De sluwe Hertog van Brabant zag zijn kans schoon om zijn verloren gezag te herwinnen en met een aanzienlijk leger trok hij via de Langstraat op naar Geertruidenberg. De stad bood echter heftige tegenstand, waarop de hertog totaal niet had gerekend. De omwalling van Geertruidenberg zal grofweg bestaan hebben uit een rechthoekige of ovale stadswal langs de lijn Kerkstraat (oost), Zuidwal (zuid), Koestraat (west) en Havenkant (noord). Pas na een lange strijd wist hij de stad in te nemen, hetgeen erop wijst dat Geertruidenberg zeker geen ‘open’ stad was, maar al beveiligd was door omwalling. Uit woede voor de tegenstand die de hertog had ondervonden, liet hij een aantal voorname burgers van Hollands oudste stad onthoofden. Lang bleef de Brabantse Hertog Jan II echter niet in het bezit van de stad. In hetzelfde jaar werd hij door Nicolaas III van Putten, als aanvoerder van de grafelijke troepen uit Dordrecht, daaruit verdreven, waarna de hertog bij Waalwijk een flinke afstraffing kreeg.
Dat er in en rondom de stad Geertruidenberg hard gevochten was blijkt uit een verzoek in 1306 aan Graaf Willem van Holland, waarbij om smartengeld (pro defensione extremitatis terrae zut hollandiae) wordt gevraagd. Door de gebeurtenissen zag de graaf in dat de militaire versterking aan de zuidgrens onvoldoende was. Maar pas in 1319 werd de eerst bekende schenking gedaan aan de stad. Geertruidenberg kreeg de ‘gemene weiden’ rond de stad om ter harer nutte te worden aangewend. Met andere woorden: de opbrengst van dat land te gebruiken voor de versterking van de stad. Twee jaar later schonk dezelfde graaf aan de deken van het kapittel van Geertruidenberg ‘zijn tiende, groot 3 morgen, gelegen in die meente aan de poort van Sinte Geertruydenberg dat die Made hiet’. Dit is de eerste vermelding van de naam Made. Die plek bestond slechts uit een verzameling boerderijen op de stadsweide; dat veranderde in 1346, toen toestemming werd gegeven om huizen op die ‘meede’ te bouwen. Na een uitruil van goederen met Willem van Duvenvoorde, woonachtig in de kasteel Huis ter Strijen in Oosterhout, waarvan de Slotbosse Toren een restant is, en bouwer/eigenaar van het kasteel van Geertruidenberg, komt het gebied in 1348 onder de jurisdictie van Geertruidenberg. De Frans-Bataafse tijd maakte in 1795 een eind aan die situatie. De Madenaren zagen toen hun kans schoon, hingen Franse vlaggen aan de kerktoren en huizen en verbraken de band met Geertruidenberg. Op 13 april van dat jaar kozen zij hun eigen bestuur, bestaande uit een schout, twee burgemeesters, zeven schepenen en een secretaris. Op 8 oktober 1795 werd de afscheiding in Den Haag erkend en dus definitief. Made bleef een zelfstandige gemeente tot het bij decreet van Napoleon op 8 november 1810 werd samengevoegd met vissersdorp Drimmelen. Tegenwoordig telt de gemeente Drimmelen meer bewoners dan de gemeente Geertruidenberg.