Hitler’s boek “Mein Kampf” wordt gepubliceerd
Mein Kampf[bewerken]
Mein Kampf, in Nederland uitgegeven als Mijn Kamp, is het boek van Adolf Hitler dat zijn ideeën over Duitsland, ras en politiek bevat. Het eerste deel is door hemzelf grotendeels tijdens zijn gevangenschap in 1924 in Landsberg am Lech gedicteerd en is met het oog op publicatie nog bewerkt door Rudolf Hess (destijds Hitlers secretaris), door medestanders, waaronder de tijdelijk gevluchte Ernst Hanfstaengl, en medegedetineerden als Bernhard Stempfle en Emil Maurice.
Inhoud
Het boek voor een belangrijk deel ageert tegen het Verdrag van Versailles. Door dit verdrag had de Duitse bevolking erg te lijden en hier speelde Hitler handig op in. Ook verdedigde Hitler de Dolkstootlegende, het vermeende complot tussen de Novemberverbrecher (communisten, Joden, pacifisten en andere ‘landverraders’), die in zijn ogen Duitsland de onverdiende nederlaag bezorgd hadden tijdens de Novemberrevolutie in 1918. De Joden zouden het Duitse herstel ook frustreren door middel van ‘((Die Große Lüge))’. Hitler wilde dit alsnog rechtzetten met een hervatting van de strijd om alsnog de ‘Grote Oorlog’ te winnen en de schuldigen van dit verraad te vernietigen.
Ook zette hij zijn theorieën uiteen over de superioriteit van wat hij “het Germaanse ras” noemde. Prominent aanwezig in Mein Kampf zijn Hitlers gewelddadige antisemitisme en zijn redeneringen op de grens van het obsessionele. Zo beweert hij bijvoorbeeld, dat de internationale taal Esperanto een onderdeel van een joods complot is. Onverbloemd is ook zijn ondersteuning van het Duits-nationalistisch idee van ‘Drang nach Osten’: de noodzaak om ten oosten van Duitsland ‘Lebensraum?’ (‘leefruimte’) te vergaren, en dan met name in Rusland.
In Nederland is Mein Kampf verboden literatuur.
De Nederlandse regering deelde in 1997, in antwoord op de gestelde kamervragen mee, dat het ten verkoop aanbieden van Mein Kampf verboden is en dat slechts een wetenschappelijk verantwoorde heruitgave niet strafbaar zou kunnen zijn. De minister van Justitie beriep zich daarbij op een oordeel van de Hoge Raad van 12 mei 1987. In deze benadering is het niet relevant waar de auteursrechten berusten, maar wordt de strafbaarheid van de handeling getoetst.