Het kasteel van Geertruidenberg (1325-1547)
Het in 1323-1325 gebouwde kasteel van Geertruidenberg doorstond diverse belegeringen, maar in 1525 was de ‘burcht’ zo bouwvallig geworden dat Karel V toestemming gaf het kasteel van Hollands oudste stad te slopen. Lange tijd werd het kasteel verloren gewaand. Jarenlang onderzoek van stadshistoricus Bas Zijlmans leidde echter tot het vaststellen van de locatie. Onder zijn leiding voerde de Archeologische WerkGroep (AWG) van de Oudheidkundige Kring ‘Geertruydenberghe’ in 2000-2001 een uitgebreid booronderzoek uit aan het Wilhelminaplein. Op 4 mei 2002 werd een torenfundering en 21 meter (van de in totaal 32 meter) van een muur blootgelegd. Op 15 februari 2017 hield Bas Zijlmans op het gemeentehuis een pleidooi om fundamenten van de kasteelmuur te visualiseren. De bouw van het complete kasteel kostte aanmerkelijk minder tijd dan de bouw van een deel van de kasteelmuur. Pas op 21 mei 2022 konden burgemeester Witte en Bas Zijlmans het monument ter herinnering aan het kasteel van Geertruidenberg officieel onthullen.
Geertruidenberg was in de middeleeuwen strategisch gelegen op de grens van Holland en Brabant en daarom een gewild bezit voor zowel de Hollandse graven als de Brabantse hertogen. Regelmatig ontstonden rond de grenzen dan ook twisten. Na de Brabantse overrompeling van Geertruidenberg in 1304 door Hertog Jan II van Brabant en de nederlaag in 1318-1319 in de oorlog tegen Brabant, besefte de graaf dat de grenzen van zijn graafschap beter beschermd dienden te worden. In 1319 wil Graaf Willem III de zuidelijke grens van Holland versterken met een stenen stadsomwalling. Voorts laat hij in een veldoven bij de stad rode stenen (quareelen) bakken voor de bouw van een versterkt kasteel. Om al deze werkzaamheden te kunnen laten uitvoeren stelt de graaf zijn kamerling en schatbewaarder Willem van Duvenvoorde in 1323 aan als schout van Geertruidenberg. Als tegenprestatie voor die machtspositie moet Van Duvenvoorde aan de zuidgrens van Holland voor politieke rust en stabiliteit zorgen. Ook krijgt hij de opdracht om binnen twee jaar een versterkt kasteel bij Geertruidenberg te bouwen. De bouwkosten moet hij, behoudens die van de al gebakken stenen en een jaarlijkse gift van tweehonderd pond voor onderhoud, met zijn eigen geld betalen. Bovendien moet het een ‘open huis’ zijn of in de woorden van de graaf ‘open ende ghereyt te houden’, hetgeen inhield dat de graaf te allen tijde onderdak verleend moest worden; in de praktijk kwam het erop neer dat de kamers in de voorburcht van het kasteel voorbehouden bleven aan Graaf Willem III, ook wel Willem de Goede genoemd, en de zijnen.
Van Duvenvoorde woonde zelf in het door hem in 1324 gekochte kasteel in Oosterhout (van het zogenoemde ‘Huis ten Strijen’ staat alleen nog de 25 meter hoge Slotbosse Toren overeind) en beleende hij zijn halfbroer Jan II van Polanen met het Bergse kasteel. Deze liet op zijn beurt het beheer over aan zijn broer Filips. Het kasteel van Geertruidenberg is een van de vroegste voorbeelden van een landsheerlijk (in dit geval Hollands) grenskasteel met het hertogdom Brabant. Het was met een afmeting van 60 x 45 meter bijzonder groot, dubbel om-gracht en had een klassieke, rechthoekige bouw met vier zware hoektorens; dat alles gebouwd in een veenmoeras. Het kasteel werd het belangrijkste militaire steunpunt aan de zuidgrens tussen Holland en Brabant. Sindsdien werd de stad ‘De Sleutel van Holland’ genoemd. Dat het een aanzienlijk sterk kasteel betrof, blijkt onder meer uit de gebeurtenissen in de jaren 1351-1352 en 1420, waarin lange belegeringen nodig waren om het te veroveren. Met recht mag dan ook worden gesproken over een ‘burcht’. Dat het kasteel van Geertruidenberg geen oneindig bestaan was beschoren is te wijten aan de Hoekse en Kabeljauwse twisten (1350-1490). Op 25 maart 1349 tekende de keizerin een verdrag waarbij ze afstand deed van de erfenis van haar gesneuvelde broer Graaf Willem IV, ten gunste van haar zoon Graaf Willem V. Willem van Duvenvoorde en de familie Van Polanen stonden aan de zijde van de Hoeken, terwijl Graaf Willem V zich ontpopte als strijder voor de Kabeljauwen. Begin oktober 1351 rukten Kabeljauwse stadsmilities, onder andere uit Dordrecht, Haarlem, Delft en Leiden, op naar Geertruidenberg, waar de Bergse Kabeljauwen zich bij hen aansloten. Dit gezelschap, dat de belegering van het kasteel begon, stond onder leiding van Jan IV van Arkel. Door het langdurig bestand raakten kasteelvoogd Filips van Polanen en zijn gevolg uitgehongerd en hij zich op 18 augustus 1352 definitief overgaf. Willem V van Holland stelde kort daarna Simon van Teylingen aan als nieuwe kastelein ofwel slotvoogd.
Bij een hernieuwde Hoekse en Kabeljauwse confrontatie in 1420 betwistten Jacoba van Beieren en haar oom Jan van Beieren elkaar het recht op de grafelijke waardigheid. Toenmalig kastelein van het kasteel Geertruidenberg Dirk van der Merwede koos de zijde van Jacoba en de stad Dordrecht die van Jan van Beieren. Geertruidenberg zou door dit geharrewar, waarbij de stad grote schade opliep, uiteindelijk het kind van de rekening worden. De slotvoogd had de stad Geertruidenberg vooraf al gewaarschuwd de Dordtenaren niet binnen te laten. Drie dagen later lieten de poorters de door schout Floris I van der Dussen aangevoerde Dordtse poorters toch binnen. Vervolgens liet Dirk van der Merwede op 17 september 1420 vanaf het kasteel de stad, inclusief de Grote Kerk, met brandende pijlen in vuur en vlam schieten. De Kabeljauwen begonnen een belegering, waarbij het kasteel wekenlang onder vuur werd genomen. Daarbij werden twee torens en grote delen van de muren beschadigd. In november 1420 wisten Van der Merwede en een deel van zijn krijgsvolk te ontsnappen naar Breda. Vervolgens werd het beleg afgebroken door de Kabeljauwen, die een verwoest Geertruidenberg achterlieten. In 1439 kwam het kasteel in bezit van de Hertog van Brabant. Wanneer het kasteel onbewoond raakte en leeg kwam te staan is niet bekend. Maar omdat Jan van Naaldwijk in 1489 zonder noemenswaardige tegenstand Geertruidenberg voor de Hoeken wist te veroveren, en er bij deze gelegenheid niets over het kasteel en zijn bewoners wordt vermeld, geeft dat te denken. Omstreeks 1525 moet het kasteel totaal bouwvallig en buiten gebruik zijn geraakt. In die periode verzochten regeerders van Geertruidenberg namelijk aan keizer Karel V, als graaf van Holland, of ze de stenen van het kasteel mochten gebruiken om daarmee de stadsmuur en straten van de stad te herstellen. Dat werd toegestaan. Het laatste bericht over het bovengronds slopen vinden we in de stadsrekening van 1547. Daarin wordt vermeld dat Hermen ‘de Metser’ in dat jaar nog 18.000 stenen van het kasteel heeft afgebroken en dat Truy Ceel Damen deze heeft geteld.
En zo verdween langzaam maar zeker het voorheen zo befaamde kasteel uit het stadsbeeld van Geertruidenberg.
Tekst: Terry van Erp
Bronnen:
- ‘Het grafelijk kasteel van Geertruidenberg’, document, Bas Zijlmans;
- kasteleninnederland.nl