De Veerse kermis rond 1900

Uit Stamboomboek Raamsdonk
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Een kermis is een verzameling attracties en kramen in de openlucht ter vermaak van het volk. In bijna elk dorp of stad in Nederland wordt minstens één keer per jaar kermis gevierd. Tot begin 1900 kwamen kermisexploitanten meestal niet verder dan hun eigen provincie. De wegen waren te slecht om lange reizen te kunnen maken en veel attracties werden met paard en wagen vervoerd. Waltherius Josephus Joachim (Walther) de Klijn is geboren op 23 maart 1883 te Raamsdonk. Hij werd op 5 juni 1909 tot priester gewijd, waarna hij kapelaan werd in Kerkdriel en later in Broekhoven. Van 1922 tot 1958 was hij de eerste (bouw)pastoor van de parochie H. Margaretha Maria Alacoque in Tilburg. Hij overleed op 11 februari 1958 en is begraven in het familiegraf in Raamsdonksveer. In 1943 schreef hij in het ‘Gedenkboek der R.K. Parochie van Raamsdonksveer’ over zijn belevenissen als 17-jarige over de kermis in Raamsdonksveer. Zijn verhaal uit 1900 zorgt voor een aardig tijdsbeeld en maakt duidelijk dat er ten opzichte van de kermis van tegenwoordig, met tal van extreme attracties, veel veranderd is. De mallemolen is, zoals in Tilburg, vervangen door een met 90 meter hoogste kermisattractie met een bouwwaarde van 2,4 miljoen euro.

“De ons zo vertrouwde kermis houdt verband met de ‘kerkmis’, de heilige mis die plechtig werd opgedragen op de kerkelijke feestdag van de patroonheilige der plaatselijke gemeenschap.” Deze dag werd het feest voortgezet en dit was het begin wat later zou ‘ontaarden’ in de kermis. Buurtschap Raamsdonksveer was omstreeks 1900 Raamsdonk al ver over het hoofd gegroeid maar moest, zoals dat in zoo vele huishoudens gaat, zoo nu en dan de gebruiken volgen van den oude moeder. Sint Bavo was vanaf het eind van de 18e eeuw de kerkpatroon van Raamsdonk en zoo kwam het dat ook de ‘Veerse’ kermis omstreeks 1 oktober, de feestdag van de heilige Bavo, werd gevierd. In de week van de kermis had op ’t Veer iedereen vacantie, behalve de schoolgaande jeugd. De polderwerkers vulden hun kisten niet, ze bleven thuis. De mannen (en vrouwen) die ‘buitenaf’ werkten en de schippers kwamen naar huis. De boeren werkten alleen in de voormiddag en deden enkel het hoognodige werk. De hoepenschuren bleven gesloten. De herbergiers hadden een orgel met orgelman gehuurd of wisten zich verzekerd van de komst van een man met een trekharmonica. De dansvloeren werden geschrobd en geboend. De dubbeltjespotten (de tèèrpotten) werden geleegd en het gespaarde geld werd voor de dag gehaald. Voor de jeugd had de aanvoer van kermiskramen, de mallemolen en de tenten meer belangstelling dan de school. Vòòr die begon stonden we vol bewondering te kijken naar de paarden, zebra’s en leeuwen, die nu nog machteloos langs den straatkant lagen, doch straks fier en voornaam zouden ronddraaien in de één-cent-mallemolen en ons uitnoodigen hen te bestijgen om het malle der wereld, in ronddraaiende beweging te aanschouwen. Naast de mallemolen verscheen onder andere de koek-kraam, de spullegoed-kraam, de oliebollen-kraam uit ‘s-Hertogenbosch en de lekkerskraam uit de May. Daarnaast vestigden zich in het drukke gewoel eenige tafeltjes, die versnaperingen boden in enorme variëteit, het een al kleurrijker dan het andere, voor spotprijzen.

De kermis werd ingezet door de waarschuwende stem van den Herder der parochie (de pastoor), die van harte een plezierige kermis wenschte, doch ook met dreigende vingeren moest wijzen op de gevaren die onvermijdelijk, zo scheen het, aan den kermispret verbonden waren. Met verheven stem sprak hij tot de vader en moeders: ‘Waakt over Uwe zoonen en dochteren, met dubbele zorgen! De dansvloer is een hellevloer, de duivel danst mee en stookt het vuur van den hartstochten hoog op; hij slaat de maat bij wals, polka en mazurka. Hoeveel tranen zijn geschreid, hoeveel jaren is er geleden om een ogenblik van genot. Jongelingen en jonge dochters mijner parochie, denk aan de gevaren der kermis.’ Na de hoogmis begon de kermis. De herbergen liepen vol. Arm in arm en in brede rijen liepen de feestvierders van de eene herberg naar de andere (in die tijd telde Raamsdonksveer zes cafés waar gedanst kon worden). Het was geen wonder, dat veldwachter Mooi, en later zijn opvolger Speetjes, met de handen in het haar zaten en geen raad wisten met de kermisvrienden die te diep in het glaasje gekeken hadden. De Veerse gevangenis was van heel bescheiden afmetingen, wat pleit voor de Veerse burgers, maar met kermis was er plaats te kort. Het middelpunt der kermispret was op ‘d’n Kaant’. Daar werden de inkopen gedaan, de oliebollen verorberd, ingeslagen en rondgedeeld, daar werd koek geloterd met prijs en premie. Hoe vaak heeft ons hart gepopeld als we de premies zagen, welke nooit werden uitgereikt! Het waren peperkoeken van reusachtige afmetingen, rijk georneerd en bespoten met suiker. Ze waren eerlijk genummerd, doch die nummers werden nooit verloot, schande, dat was publieke verlakkerij. Dat vermoeden heb ik altijd gehad, doch ik heb dat vermoeden nooit tot zekerheid kunnen verheffen. Er was koek-slaan en evenals bij de kop van Jut werd hier de mannenkracht gemeten. De Veerse kermis werd op in 1927 naar de zomermaanden verplaatst. Het evenement kreeg meer de allure van een stadskermis en verloor zijn charme als volksfeest. Matinee was er vanaf tien uur ’s morgens bij De Witte Leeuw, Huis Den Deijl, Boelaars of Lou Hoomaijers. Schippers van het Sandoel waren meestal te vinden in het café van Tinus Berende en Kees Berende, bij Kees Hessels op het Heereplein of in het café van Willem Luppens en Trui Luppens in de Grote Kerkstraat. Tot de tachtiger jaren werd de Fèrse kermis goed bezocht, daarna vonden veel Faanten carnaval belangrijker en ook de Veerse Dag trok als een soort volksfeest jaarlijks tienduizenden bezoekers. En je kunt je gespaarde geld nou eenmaal maar één keer uitgeven...

Tekst: Terry van Erp / Jan Hoek

Bron: Wikimiddenbrabant.nl, m.m.v. Veers Erfgoed