De Terugkeer

Uit Stamboomboek Raamsdonk
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

De Waag: algemeen cultureel, politiek en economisch weekblad voor Nederland[bewerken]

24 december 1942 Wim Sassen[bewerken]

  SS-PK. Het is met glinsterende oogen en kloppend hart, dat aan het front gesproken wordt over „thuis"! Als de verveling en ellende over je heen dreigen te slaan, als het hart een enkel oogenblik moe wil worden, onder de voortdurende bedreiging van „Magere Hein", dan is lis" het inbegrip van al wat mooi, goed en warm is. Dan is „thuis" de idee, die je weer vooruit jaagt, de vonk, die een nieuwen gloed doet oplaaien! Dat geldt niet alleen voor den Duitschen soldaat, die zich het beeld van „thuis" voor oogen roept en om dit „thuis" voor een schrikkelijk lot te bewaren, de kracht vindt het laatste te geven en wéér een meter verder in de woestenij van Stalingrad door te dringen! Het geldt óók voor den Nederlandschen vrijwilliger! De Nederlandsche Vrijwilliger in het hart koud wordt bij het lezen van een proclamatie aan de bevolking van Alkmaar, met het verzoek in den vervolge geen gewonde en zwaarverminkte Nederlandsche vrijwilligers uit het Oosten... te mishandelen! De Nederlandsche vrijwilliger, die weet, dat zijn afwezigheid misbruikt wordt door vieze en vrome elementen, om zijn —niet al te sterk op haar beenen staande— vrouw of moeder van hem af te troggelen!   Dat geldt ook voor den Nederlandschen vrijwilliger, die minachtend glimlacht als hij leest en höort,hoe zijn daad „verpolitiekt" wordt! Die zich boos maakt of medelijdend lacht, als het thuisfront zich verliest in woordkloverijen en daarbij, of te ver vooruit loopt op de feiten en luchtkasteeleh bouwt, ofwel achteraan komt sukkelen, met een ongetwijfeld militanten trek om den mond, maar in het hoofd geen klaar begrip over de mogelijkheden en noodzakelijkheden en in het hart niet de dwingelandij van de vlammende liefde!   De Nederlandsche vrijwilliger aan het Oostfront weet dit alles, beseft dit alles en toch blijft „thuis" het mooiste, waaraan hij. denkt in een tellenlange rust voor den stormaanval! En dan is het aan den anderen kant toch weer zoo menschelijk, dat hij, als hij eens een heelen vrijen dag heeft; het in een brief naar huis niet verder brengt dan te vragen hoe het met de aardappelen staat en of de hond van den buurman 't nog in den tuin doet " In een heel voorzichtige formuleering, in een heel smal vraagje of een poover uitdrukkinkje komt dan zijn dieper voelen "naar boven. Schreit, onhoorbaar voor den ontvanger, de bange angst, wat zijn zal als hij terug komt; wat er dan overgebleven is van al datgene, waarvoor hij ging en vocht, wat er waar is geworden van hetgeen hij droomde, hoe hij zijn gezin terug zal vinden, zijn familie, zijn werk, zijn land, zijn volk!


Deze gedachten jagen en bonken door den "kop van den Nederlandschen vrijwilliger, die — na het Oosten — een beetje onwennig in een D-trein vanuit Osnabrück naar Bentheim rolt. Hoe dichter hij bij de grens komt, hoe heftiger deze elkaar tegensprekende, 'elkaar bevechtende en vermoordende gedachten worden. En terwijl de eene mensch, de reine, compromislooze en bovenmenschelijk-durvende mensch zich verweert, zich schrap zet tegen dat grens je, dat daar nadert, omdat hij weet en voeit dat daarmee veel kleinheid en gemeenheid op hem toedringt, is er een andere mensch, die de kleinheid en gemeenheid op den koop toeneemt, om weer „thuis" te zijn! Dat is een ander soort nationaal gevoel, dan wel .eens beschreven wordt door literatoren van den vaderlandschen bodem, wanneer zij' na een lange reis het miezerige stationnetje van Roozendaal binnenreden. Dit met zichzelf vechtende nationale gevoel van de Nederlandsche vrijwilligers is geen politiek idee-tje of een sentimenteel wissewasje, maar is de Idee, die hem bloed, zweet en tranen, een oog of een stuk „bil" heeft gekost. Verdomd het moet er maar eens uit het hooge woord; die kerels van het Oostfront hebben lak aan dreigende-bierstrategen en opknooperide-wereldpolitici-achter-kleine-ruitjes, maar even goed lak aan die fêteerende lui, die met een vriendelijke bibbering; in de stem spreken over „onze jongens.aan het Oostfront". Zij gelooven alleen nog maar aan een jongen kerel, (aan een jonge vrouw, die den moed hebben hun egoïsme over boord te gooien, en een sterk gezin in de wereld durven te zetten, alleen nog maar waardeering voor den politicus, die waar is, alleen nog maar neiging voor den dichter die moedig is, voelen alleen nog maar kameraadschap voor diegenen van het thuisfront, die niet vechten als studeritikooze Don Quichots, met een zielloos radicalisme, maar voor hen die strijden en waar en sterk zijn! Niet voor hen, die door gecompliceerde redevoeringen, ipiaar wèl voor hen, die door het instinct onderscheid weten te maken tusschen de waardelooze en de waardevolle „waartien van ons Volk".


Dat zijn zoo gedachten, die je geïnspireerd worden, door je tegenoverbuurman in de coupé. Hij is dik, vet, rond en glimmend en verdient een „dikke cent" aan de Duitschers. „Maar wij zijn en blijven Hollanders, mijnh eh kameraad", zoo klinkt het? nadat hïj zich vergewist heeft, met een glurenden varkensbiik, dat op de linkermouw van de uniform het Oranje-blanje-bleu prijkt. Hij heeft zelfs het uiterlijke teeken" der loyaliteit, maar geeft je dadelijk het gevoel van een treurige „handigheid", die het krantenjongetje in Rotterdam-DP ook heeft, als hij „kameraad" tegen je zegt, wanneer je „Volk en Vaderland" koopt en voorzichtig, haast-on-verstaanbaar-vragend ook zooiets van „kameraad" zegt, als je De Waag koopt. Dat soort handigheid, Hollandsche handigheid, waaraan wij kapot kunnen gaan. Dan komt de grens en mét de grens de eon- . ducteur van de Staatsspoorwegen. Hij is niet geschoren en zijn rugis een beetje krom. In het Oosten zou hij binnen tien jaar volkomen gerussificeerd zijn. Ergens staat „retirade" en nu weten wij zeker dat wij in Holland zijn, en toch, drinken de oogen gretig alles wat bekend en vertrouwd is, ook het kleine Gretig kijken wij als we door het niet-eng-Hollandsch landschap naar Amersfoort en Utrecht rijden. Af en toe zou je hart wel kunnen barsten om de rijkheid en afwisseling, die de natuur op die paar zielige kwadraat-kilometers neerlei. En dan gaan de gedachten even terug naar een Russische steppe, die van het begin tot het einde alfljd maar weer hetzelfde is en waarin Neder-» land naar oppervlakte zou kunnen verdrinken! Dan komt „thuis", het echte thuis! Daar is de mannelijke ontroering van Vader en de warme flonkering van Moeders oogen, de bruisende blijdschap van broers en de stille trots van zusters. Daar is het vroolijk gekraai van de kinders, och daar is zooveel moois en zooveel goeds, daar is de onverwoestbare kameraadschap van Thijs en de andere makkers — ja, daar is zelfs een gereserveerd respect van, zooal niet uitgesproken tegenstanders, dan. toch ook geen mede-: standers. Daar is de belangstelling en de eindelooze vragerij van mannen en vrouwen, die zoeken naar 'de waarheid, die met zichzelf worstelen in een titanenstrijd ~en die zoo kostbaar zijn, voor ons en voor de toekomst. Om al dat mooie zo heerlijke, vergeet je vieze op-: merkinkjes op het achterbalkon van de tram, waaraan je met één woord, met een dreiging of geste een einde aan zoudt kunnen maken maar wat je de moeite niet waard vindt. En al is er dan veel kostbaars, wat kapot is gemaakt, wat vertrapt is, tóch ga je weer rijker weg van dat „thuis". Dat ,thuis", dat een heel volk en een heel land omvat. Aan het front zullen er van den winter lange en donkere uren zijn, waarin de vlam zal lichten van de herinneringen aan thuis! En rond de bunkërkachel zullen kameraden luisteren, vroom en ingetogen, omdat voor het front „thuis" heilig en ver is als God voor het kind, daarboven de wolken héél ver!   SS-Oorlogsverslaggever WIM SASSEN.