Bergse Joodse slachtoffers Tweede Wereldoorlog, Westerbork, Sobibór en Stolpersteine
Afgelopen 15 juli was het precies tachtig jaar geleden dat de eerste trein vanuit het doorgangskamp Westerbork naar het vernietigingskamp Auschwitz vertrok. Het was het begin van de deportatie van in totaal 107.000 Joodse Nederlanders en Joodse vluchtelingen uit Duitsland, 245 Sinti en Roma en enkele verzetsstrijders die vanuit het Drentse doorgangskamp, vanaf het nabijgelegen station Hooghalen, naar voornamelijk de Duitse concentratiekampen Auschwitz en Sobibór werden getransporteerd. De trein die op 15 juli 1942 vertrok, vervoerde 1137 mensen van Joodse afkomst, waaronder 51 kinderen, die de nacht ervoor in Westerbork waren aangekomen, naar het in het huidige Polen gelegen vernietigingskamp Auschwitz. Slechts acht mensen van dat eerste transport hebben de Holocaust overleefd; van alle gedeporteerden uit Westerbork keerden er na de oorlog slechts zo’n 5.000 terug. Kamp Westerbork werd in 1939 gebouwd in opdracht van de Nederlandse regering als opvangkamp voor Joodse vluchtelingen uit Duitsland. In 1942 nam de SS (Schutzstaffel) het opvangkamp over en werd het een Judendurchgangslager. De mensen die op transport werden gesteld kregen te horen dat zij naar werkkampen zouden gaan.
Dat kreeg ook een aantal Joodse inwoners van Geertruidenberg te horen toen ze op 9 april 1943, vanuit Vught, via Westerbork op transport werden gezet naar het vernietigingskamp Sobibór. De bouw van het kamp in Oost-Polen werd in 1942 verricht door ca. 80 Joodse dwangarbeiders uit omliggende getto’s, die direct na de bouwactiviteiten werden doodgeschoten. Het kamp bestond van april 1942 tot november 1943 en in die periode was het enige doel de gevangenen na aankomst zo snel mogelijk te vermoorden. De meeste mensen die er aankwamen stierven nog dezelfde dag in de als onschuldige doucheruimten uitziende gaskamers. Reichsführer-SS Heinrich Himmler bezocht op 12 februari 1943 samen met Adolf Eichmann het kamp; tijdens dat bezoek beval hij dat ook transporten uit Nederland op Sobibór moesten rijden. Tussen 3 maart en 20 juli 1943 kwamen 34.313 Nederlandse Joden naar het kamp, verdeeld over 19 transporten vanuit Kamp Westerbork. Uit die transporten hebben slechts 19 mensen de oorlog overleefd, waaronder de in 2016 op 95-jarige leeftijd overleden Jules Schelvis, die in totaal zeven concentratie- en vernietigingskampen zou overleven. Dankzij na de oorlog gevonden gecodeerde documenten kon worden vastgesteld dat het totale slachtofferaantal per 31 december 1942 101.370 bedroeg.
Daaronder nog niet de Joodse inwoners uit Geertruidenberg, die ná die datum op gruwelijke wijze in Sobibór zouden worden vermoord door de nazi’s. De zieke 83-jarige Flora Kalkar-Wijsenbeek overleed op 2 mei 1943 in Vught, drie weken na haar aankomst in dat kamp. Weliswaar onder barre omstandigheden, maar haar werd hierdoor wel een verschrikkelijke treinreis in een goederen- of veewagon naar Sobibór bespaard. De Aussenstellenleiter van de Sicherheitspolizei en de Sicherheitsdienst te ’s-Hertogenbosch hadden al in maart van dat jaar bepaald dat de Joden in de provincie dienden te worden verwijderd.
Volgens een decreet van 5 april 1943 van de Gewestelijke Politiepresident te Eindhoven moeten alle gezonde en valide Joden uiterlijk 10 april 1943 vóór 12.00 uur op reis gaan naar kamp Vught, officieel Konzentrationslager Herzogenbusch genaamd. En dus staan op 9 april 1943 negen van de tien Joodse Bergenaren op het station van Geertruidenberg op de trein te wachten die hen naar het doorgangskamp in Vught zou brengen, van waaruit acht van hen vervolgens naar Westerbork zouden worden getransporteerd. Elisabeth (roepnaam: Betsy) Hakker was namelijk rechtstreeks naar Westerbork afgereisd. Ze ontliep daarmee de erbarmelijke omstandigheden in Vught, waar ook de acht Bergse Joden dagenlang naakt moesten wachten op ontluizing en de steeds weer uitgestelde verplaatsing naar Westerbork. Uiteindelijk werden zes van hen op 9 mei 1943 en de andere twee op 24 mei 1943 per trein van de Nederlandse Spoorwegen gedeporteerd naar het vernietigingskamp in Sobibór. Vanuit de treinwagons gingen ze naar het Vorlager, waar ze van hun kleding en bezittingen ontdaan werden. Vervolgens gingen ze via een pad, dat door de SS’ers spottend de ‘Himmelfahrtstrasse’ werd genoemd, naar de gaskamers waar ze door middel van uitlaatgassen van dieselmotoren om het leven werden gebracht. Eind 1943 breken de nazi’s het kamp af, waarna ze alle sporen uitwissen.
Op zondag 25 juni 1950 is op de Joodse begraafplaats aan de Pannenstraat te Oosterhout een herdenkingssteen onthuld voor leden van de Nederlands-Israëlitische Gemeente Breda (N.I.G.), waaronder ook Oosterhout en Geertruidenberg behoren. Ook van negen van de tien Bergse slachtoffers zijn daarop de namen vermeld. Alleen die van Rika Kalker ontbreekt. In 2013 is de ‘Stichting Stolpersteine Geertruidenberg’ o.l.v. voorzitter Johan van Uffelen opgericht, met als doelstelling de tijdens de Tweede Wereldoorlog omgebrachte Bergse Joden voor altijd in gedachten te houden. Stolpersteine is een project van de in 1947 in Berlijn geboren Duitse kunstenaar Gunther Demnig en loopt al sinds het jaar 1994. Hij brengt de ‘struikelstenen’ aan in de bestrating voor de huizen van waaruit de mensen onder dwang van de Duitsers zijn verdreven. Op de gedenkstenen van 10 x 10 cm is op een messing plaatje de naam, geboorte- en deportatiedatum en plaats en datum van overlijden gestanst. De kunstenaar, die ze lange tijd zelf maakte, noemt ze Stolpersteine, omdat je erover struikelt met je hoofd en hart en je moet buigen om de tekst te kunnen lezen. Iedere steen is met de hand gemaakt, want ieder mens is uniek: één naam, één steen, één mens. Sinds begin van deze eeuw zijn de Stolpersteine in ruim 1200 Europese plaatsen geplaatst. In 2007 werd de eerste geplaatst in Nederland; begin van dit jaar waren er alleen al in Amsterdam ruim duizend ‘struikelstenen’ en in heel Europa zo’n 90.000.
Op 31 oktober 2014 kwam Gunter Demnig in zijn Volkswagenbusje naar Geertruidenberg om in de historische stad persoonlijk tien Stolpersteine in het plaveisel voor de huizen van de slachtoffers te plaatsen. Vijf stenen werden geplaatst voor het pand Markt 37, de locatie waar het afgebroken huis van de familie Kalker heeft gestaan, ter herinnering aan Salomon Kalker (†14-5-1943), Flora Wijsenbeek (†2-5-1943), Jacob (†14-5-1943), Elisabeth en Hester Kalker (beide †28-5-1943). Eén steen werd geplaatst voor het pand Papenstraat 2, die Elisabeth Hakker (†23-4-1943) memoreert. Vier stenen zijn geplaatst voor het pand Stationsweg 5, ter nagedachtenis aan Rika, Salomon en Sofia Kalker en hun nicht Bertrien Kooperberg (allen †14-5-1943). Voorafgaande aan de steenleggingen vond in het oude raadhuis van Geertruidenberg, in aanwezigheid van onder andere burgemeester Willemijn van Hees, de drie wethouders, Philip Soesan, voorzitter van de N.I.G., en kunstenaar Gunter Demnig, een plechtigheid plaats. Ter verduidelijking van het belang van de Stolpersteine werd meermaals een citaat uit de Talmoed aangehaald: ‘Een mens is pas vergeten, als zijn naam is vergeten.’ De ‘Struikelstenen’ helpen ons blijvend na te denken over het lot van de slachtoffers tijdens de Tweede Wereldoorlog en ter nagedachtenis aan de Joodse gezinnen die werden gedeporteerd naar vernietigingskampen.
Tekst: Terry van Erp
Bronnen:
- ‘Mo(nu)ment om niet te vergeten’, Bas 'Zijlmans', 2014;
- Wikipedia';
- website 'joodsgeertruidenberg'.'nl'.
''