“Bergverkopers van de 21e eeuw verkwanselen cultuurhistorisch erfgoed van onze gemeenschap”
10 november 2021: GEERTRUIDENBERG is in het verleden al heel veel belangrijke historische bouwwerken, zoals de stadsmuur, stadspoorten, kasteel, het Groot- en Klein Prinsenhof, kloosters, begijnhof, gasthuis, weeshuis, kerken, molens en het station, kwijtgeraakt. Het zuidelijke deel van de historische vestingwerken moest rond 1885 al plaatsmaken voor de aanleg van de spoorlijn ’s-Hertogenbosch-Lage Zwaluwe en de aanleg van het spooremplacement met station en haven in Geertruidenberg. Ook een deel van de Slikpolder werd voor een bedrag van 600.000 gulden verkocht aan de PNEM. Met dat bedrag werd toen een gat in de begroting opgevuld, maar Geertruidenberg was wel weer een belangrijk stuk natuurgebied kwijt. Ook het laatste stukje ’slagenlandschap’ in de gemeente nabij de Heulweg dreigt nu verloren te gaan om plaats te maken voor een scheepswerf. Een nog grotere geschiedkundige flater is de voorgenomen verkoop van het stadhuiscomplex, dat, zoals men waarschijnlijk zelf wel denkt, geen exclusief bezit is van het gemeentebestuur máár van de gehele gemeenschap. “En,” stelt stadshistoricus Bas Zijlmans, “die monumentale panden verkoop je niet!”
Op 10 april 1589 werd de stad door de verfoeilijke ‘Bergverkopers’ (het toenmalige militair garnizoen) verkocht aan de Spanjaarden. Bas Zijlmans vervolgt: “Die geschiedenis dreigt zich te herhalen met de verkoop van het stadhuiscomplex door eigentijdse ‘Bergverkopers’, die wederom, om geld, de naam en faam van “Hollands oudste stad” te grabbel gooien. De ‘Staten van Holland’ namen in die tijd deze affaire erg hoog op en zorgden ervoor dat de ‘Bergverkopers’ werden gevangen en opgehangen. Zij die nu het stadhuis willen verkopen zijn in mijn ogen de ‘Bergverkopers’ van de 21e-eeuw. De vraag is: Wie straft hen?” Zijlmans motiveert zijn mening als volgt: “De betreffende monumentale panden staan op één van de oudste stukken historische grond van de stad. Een plaats waar ooit de grafelijke hofstede heeft gestaan, en waar het eerste raadhuis (‘Ons Steder Raedthuys’) van de stad werd gebouwd. Nog in de 14e-eeuw kwam de grafelijke hofstede via de adellijke familie Van Loven in het bezit van de stad, dat het verbouwt en inricht tot ‘Raedthuys’. Het stadhuis aan de Markt 36 en het ernaast gelegen pand Markt 34 dienen niet verkwanseld te worden, máár zonder verdere discussie in het bezit te blijven van de gemeente Geertruidenberg. Redenen zijn er genoeg, zoals de grote historische en cultuurhistorische waarde van het complex.”
Geïnteresseerden worden de kans geboden om een nieuwe invulling te geven aan de panden Markt 32-38. Daarvoor is de gemeente, via Van de Sande-Van Opstal Bedrijfsmakelaars, op zoek naar een ambitieuze en integere ontwikkelaar/ondernemer. En daar schuilt het gevaar, volgens Bas Zijlmans. “In het begin zal de koper zich ongetwijfeld aan de door de gemeente gestelde voorwaarden houden. Als op een gegeven moment blijkt dat dit financiële consequenties heeft voor de koper, dan weet je niet wat er overblijft van het cultureel-historisch erfgoed.”
Dure externe bureaus
Al in 1997, het jaar van de gemeentelijke herindeling, waarschuwde Bas Zijlmans iedereen die het maar horen wilde, voor wat de samenvoeging van de gemeenten Geertruidenberg en Raamsdonk voor “Hollands oudste stad” tot gevolg zou hebben. Helaas heeft hij gelijk gekregen. In De Langstraat van 3 februari 2021 riep hij alle Bergenaren op om het gemeentebestuur een ansichtkaart te sturen met daarop de slagzin: Tegen verkoop en verhuur stadhuis. Hij heeft over die actie nooit een reactie vanuit het gemeentehuis gehad. Verder stelt hij over een redelijke kennis te beschikken betreffende historisch Geertruidenberg, maar nog nooit door het gemeentebestuur is gevraagd om historisch advies. In plaats gebruik te maken van pro deo-adviezen verkiest het gemeentebestuur kennelijk duur advies van externe bureaus die niet over lokale kennis beschikken. Met als gevolg dat steeds meer cultureel erfgoed wordt afgebroken, verhuurd of zelfs verkocht. Daarom roept hij, in een ultieme poging deze voorgenomen nieuwe ‘schanddaad’ te voorkomen, gemeenteraad en burgerij op hun verantwoordelijkheid te nemen door een duidelijk NEEN uit te spreken tegen verhuur en verkoop van ons stadhuis. Redenen daarvoor zijn er volgens Bas Zijlmans meer dan genoeg. “Bij de samenvoeging in 1997 is Geertruidenberg aangewezen als representatief en cultuurhistorisch centrum, laten we ons daar dan ook aan houden en er zorg voor dragen! Het stadhuis betekent een statussymbool voor speciale ontvangsten, die toch zeker in “Hollands oudste stad” dienen plaats te vinden. Onze vorsten zijn van ouds “Heer- of Vrouwe van Geertruidenberg” en zoals we hen eren dient ook ons stadje geëerd te worden. Het is toch ondenkbaar om historische artefacten als verhoogd bordes, klokkentorentje met klok, Justitiabeeld, attiek, vierschaar, raadzaal, unieke kelders, secco’s, gevellamp van Gotscha Lagidse, het Heilige Geeststeegje, het achter het stadhuis gelegen restant van een middeleeuwse stadsweide, et cetera, uit handen te geven!”
Met een parafrase op een 16e-eeuws gedicht verwoordt de stadshistoricus het resultaat van de snode plannen als volgt: O! Wee! Gij stadsbestuur, gij verkoopt ons goed voor geld. Maar weet, dat dit weldra is uitgeteld! Wij treuren gezamenlijk om dit beleid. Want geld en goed zijn wij dan beide kwijt!