De Zusters van Liefde uit Tilburg
Geertruidenberg, 23 november 2022
Vanaf 1 december 2022 vindt in het aan de historische Markt in Geertruidenberg gelegen museum De Roos de wisseltentoonstelling plaats over ‘St. Agnes in Geertruidenberg 1843-1993’. Dat begon 179 jaar geleden met de komst van de Zusters van Liefde uit Tilburg. De geschiedenis van de Congregatie der Zusters van Liefde van Onze Lieve Vrouw, Moeder van Barmhartigheid, zoals de Vereeniging voluit heet, begint in het jaar 1832. De oprichter van de Vereeniging was de Tilburgse pastoor van de parochie ‘het Heike’, Joannes Zwijsen (1794-1877). Hij zag dat de armoede van zijn parochianen negatief werkte op de geloofsbeleving en hij ergerde zich aan het gebrek aan goed onderricht aan de kinderen. In de beginjaren voelden veel meisjes zich aangetrokken tot een intensievere beleving van hun geloof in combinatie met het verrichten van ‘sociaal-maatschappelijk werk’. Er was in die tijd nog geen sprake van emancipatie, en het verrichten van de zogenaamde liefdewerken was voor veel vrouwen de mogelijkheid zich maatschappelijk dienstbaar te maken. De zusters beperkten zich niet tot het geven van onderwijs. De armen en misdeelden van de samenleving konden op een brede steun van de zusters rekenen. Al snel breidden de activiteiten uit tot ziekenverpleging en verzorging van bejaarden en andere hulpbehoevenden. De juridische constructie van de Vereeniging was niet eenvoudig en de congregatie had dan ook nog geen enkele goedkeuring gekregen. De Vereeniging mocht niet opvallen, maar dankzij de goede relaties van Zwijsen met koning Willem II, hadden de pastoor en zijn zusters een zekere bewegingsvrijheid. In 1843 keurde de paus de constituties goed, waarbij de afgelegde beloften rechtsgeldigheid kregen voor de kerk. Zwijsen was inmiddels bisschop van Den Bosch. Vijf jaar later volgde de officiële pauselijke goedkeuring en in 1848 volgde ook de erkenning van overheidswege. Met Koninklijk Besluit nummer 127 werd de Vereeniging openbaar erkend en werd het reglement goedgekeurd. In artikel 2 staat: het doel van de Vereeniging is het verplegen van zieken en van gebrekkigen, het onderwijzen van kinderen en, in het algemeen, hulp te verleenen aan allen, zonder aanzien van godsdienst of stand in de maatschappij, welke aan eene liefdadige hand behoefte hebben. Artikel 3 gaat over de middelen: de Vereeniging is daargesteld en wordt voortdurend onderhouden door liefdadige of milddadige bijdragen, welke aan de Vereeniging worden geschonken. Terwijl de officiële erkenning op zich had laten wachten, waren de zusters over het hele land verspreid. De opzet van Zwijsen was met dertien zusters alleen werkzaam te zijn in Tilburg, maar al snel kreeg de pastoor van verschillende armenbesturen en gemeenten het verzoek om enkele zusters te zenden. Overal in het land richtten de zusters met het devies ‘Liefde zonder eigenliefde’ zogenaamde succursaalhuizen (dependances) op. Centrale gedachte van Zwijsen bij het uitbreiden van de Liefdewerken was dat de zusters onafhankelijk moesten kunnen werken. De uitgezonden religieuzen waren alleen verantwoording verschuldigd aan het moederhuis in Tilburg en zouden zich ook niet naar een gemeentelijke- of kerkelijke instantie mogen schikken. In 1843 verrichtten de zusters in elf plaatsen hun liefdewerken.
De komst van de eerste Zusters der Vereeniging van Liefde uit Tilburg naar Geertruidenberg heeft alles te maken met de ergernis en de zorg van enkele welgestelde Bergenaren. De wijze waarop deze notabelen tot een oplossing kwamen is een ludiek verhaal. De kronieken van de Zusters van Liefde doen verslag van de komst van de eerste Liefdezusters in Geertruidenberg. Vier Heeren der stad Geertruidenberg, achtenswaardig als innig godsdienstig, te weten: de Zeereerw. Heer Pastoor J.W. Allard, de Weledelgestr. Heer Mr. N. Brouwers en de Weled. Heer Griffier M.J. Smolders waren de eersten, die zich ter eere Gods de oprichting van een Liefdesgesticht in dezer stad ter harte namen. Zonder op den gelukkigen uitslag hunner verlangens te vertrouwen spraken zij onder gezellig kaartspel: ‘Laat ons het gewonnen geld in een pot bewaren voor een Liefdesgesticht.’ Deze eerste kleine bijdragen namen allengskens toe en werden door grootere gevold, zoodat den 22sten juni 1843 de eerste twee Zusters van Liefde hier ter stede kwamen om het 12de succursaalhuis op te richten. De eerste twee Zusters van Liefde waren zuster Brigitta als overste en zuster Alphonse. Huisvesting vormde de eerste maanden een probleem en daarom logeerden ze tijdelijk in de pastorie. Aanvankelijk bestond het werk van de zusters uit het geven van onderwijs in de Christelijke leering en het houden eener bewaarschool. Spoedig volgden handwerklessen, godsdienstonderricht, stichtelijke lezingen en elementair onderwijs. De zusters Bibiana en Mathia kwamen de gelederen versterken. Na een korte tijd in de pastorie te hebben gewoond, kregen de zusters in oktober de beschikking over een huis in de Venestraat. Dit huis was gekocht door mr. Brouwers en werd het eerste Gesticht. Mgr. Zwijsen bracht een bezoek aan de stad en zegende het huis met het huiskapelletje en prees de activiteiten van zijn volgelingen. De Heilige Agnes zou de patrones van de Bergse zusters worden.
Na de komst van de eerste zusters in de voormalige vestingstad telde het twaalfde succursaalhuis op een gegeven moment tien religieuzen. In 1849 begonnen de zusters ook met ziekenverpleging. De middelen ontbraken en van een gerichte opleiding was geen sprake, maar met goedkeuring van Zwijsen mochten de zusters zich met het verplegen van zieken gaan bezighouden. De zusters waren echter nog niet zodanig georganiseerd dat er sprake kon zijn van een professionele gezondheidsdienst. De zusters hadden hun onderwijsopdracht in materieel opzicht volbracht en wilden nu hun levensomstandigheid verbeteren. Hun grootste wens was de realisatie van een nieuwe kapel, aangezien de oude bidplaats in hun ogen te klein en te primitief was. Probleem was de houding van mr. Brouwers die vond dat er al te veel kosten waren gemaakt en daarom niets van deze verbetering wilde weten. Pastoor Hermus was bang dat de zusters de stad zouden verlaten als aan hun verzoek geen gehoor zou worden gegeven. Hij zag de noodzaak van een nieuwe kapel en kocht een huisje aan ‘de Kat’. Met de verbouwing bleven de bijdragen van de kerk beperkt en werden de kosten grotendeels door de zusters zelf bekostigd. Dankzij de inzet van de pastoor was de aanwezigheid van de zusters voor de toekomst gegarandeerd. Met de komst van de nieuwe kapel kwam ongemerkt de contemplatieve geest binnen en legden de zusters zich wel meer dan de instelling van Zwijsen voorschrijft op het inwendige leven toe. De komst van de kapel was dus niet bepaald gunstig voor de Bergse gemeenschap. Dat was vooral te wijten aan de rol van de nieuwe moeder-overste Bibiana. Toen deze in 1857 werd vervangen door zuster Victorina moest het contemplatieve plaats maken voor de geest en werkzaamheden van de eerste jaren. Met andere woorden: de mouwen dienden weer opgestroopt te worden. De eerste weeskinderen werden in 1861 opgenomen. Het stadsarmbestuur vertrouwde de verzorging van drie kinderen geheel aan de zusters toe, waarvoor ze per kind honderd gulden per jaar ontvingen. Uit liefdadigheid namen de zusters de weesjes op, maar hun huis was totaal niet berekend op de opvang van de kinderen. In allerijl een aantal kleine cellen bouwen en werd de spreekkamer van de bewaarschool ingericht als verblijfkamer voor de weeskinderen. Later zou dit liefdewerk uitgroeien tot een internaat voor schipperskinderen.
Op het terrein van de oude schuurkerk bouwde architect A. Goyarts uit Tilburg een Gasthuis (en Gesticht), waar op 19 februari 1868 de eerste patiënt werd opgenomen. Dit gebouw, waarvoor men het voormalige dak van de schuurkerk had gebruikt, vertoonde al snel vele gebreken. In 1907 werd gestart met een reeks reparaties en verbouwingen en werd een nieuwe vleugel gerealiseerd. Tien jaar later vond er wederom een flinke verbouwing plaats. De Oosterhoutse architect Oomen tekende in 1928 plannen voor een vleugel in de richting van de Venestraat met een nieuw ziekenhuis en een refter. Op 17 oktober 1934 werd de eveneens door Oomen ontworpen kapel ingewijd. Het complex omvatte verder een boerderij met boomgaard en een grote tuin waar de tbc-patiënten konden kuren. Het deel met kapel, zusterklooster, kerkhof, tuin en scholen was gelegen tussen de Koestraat en de Venestraat en kwam in 1935 in het bezit van het Moederhuis van de zusters. In 1963 hebben de zusters de communiteit opgegeven, toen het Tweede Vaticaans Concilie om inzet van de congregatie in missiegebieden vroeg.
Bronnen:
- ‘Zorg in beweging’, Bram Bouwens, 1993, Vèrse Hoeven uitgeverij
- ‘Ommezien’, Emma Hummelman, 1999.