NSB

Uit Stamboomboek Raamsdonk
Versie door Colani (overleg | bijdragen) op 1 mei 2022 om 13:30
(wijz) ← Oudere versie | Huidige versie (wijz) | Nieuwere versie → (wijz)
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Nationaal Socialistische Beweging (NSB)[bewerken]

NSB Propaganda Poster

Nederlandse politieke partij, opgericht op 14 dec. 1931 in Utrecht door Anton Adriaan Mussert (leider) en Kees van Geelkerken. Het door Mussert geschreven Program was grotendeels een vertaling van dat van Hitlers NSDAP, maar rassenleer en antisemitisme ontbraken erin (joden konden lid van de NSB worden); het bevatte hoofdzakelijk de in die tijd gangbare fascistische eisen: sterke regering, afschaffing van het individualistische kiesrecht, corporatieve ordening, economie in dienst van de volksgemeenschap, arbeidsplicht, beperking van de drukpersvrijheid .

Na een jaar van zorgvuldige voorbereiding in kleine kring trad de NSB op 7 jan. 1933 in het openbaar met een door 600 aanhangers bezochte ‘landdag’ in Utrecht; daar werd ook het partijweekblad Volk en Vaderland geïntroduceerd, evenals de eerste formaties van de zwart-geüniformeerde Weerbaarheidsafdeling (WA).

Toen begon een snelle groei: van ca. 1000 leden in jan. 1933 naar 21 000 op 1 jan. 1934, 33 000 op 1 jan. 1935 en 52 000 op 1 jan. 1936. Er werden ook enige duizenden leden ingeschreven in Nederlandsch-Indië (belangrijk als geldschieters). Bij de Provinciale Statenverkiezingen van april 1935 boekte de NSB een sensationeel succes: 7,94% van de stemmen. De NSB genoot met name populariteit op het platteland in de betere stadswijken en in Nederlands-Indië.

De economische crisis en de onmacht van de parlementaire democratie hier tegenover bliezen in die jaren overal in West-Europa het fascisme wind in de zeilen, maar in Nederland was de NSB de eerste en enige partij die daaruit massa-aanhang won.

Dit kan verklaard worden uit:

  1. de goede reputatie van Mussert en zijn naaste medewerkers als ‘degelijke’ en kundige intellectuelen;
  2. de hechte organisatorische opbouw van de NSB, die haar leden door middel van rangen, uniformen, symbolen, groet e.d. een ‘elite’-bewustzijn gaf;
  3. Musserts politieke kleurloosheid, die hem in staat stelde vogels van diverse pluimage onder zijn leiding te verenigen;
  4. de ‘legale’ tactiek (de NSB streefde naar ongedeelde macht, maar slechts met wettige middelen).

Vanaf eind 1935 begon de NSB-aanhang evenwel terug te lopen. Het ledental was op 1 jan. 1937 gedaald tot 48 000, daarna ging die daling in versneld tempo door (32 000 op 1 jan. 1940). De Tweede-Kamerverkiezingen van mei 1937 werden een echec: 4,22% van de stemmen, dus bijna een halvering ten opzichte van 1935.

Bij de Provinciale Statenverkiezingen van april 1939 daalde de NSB-aanhang verder tot 3, 89%. Die teruggang kwam deels doordat de tegenstand van de zijde van de democratische partijen, van de vakbeweging en de kerken veel sterker werd, toen het fascisme een ernstig te nemen gevaar bleek. Ook de regering nam maatregelen (eind 1933 was het NSB-lidmaatschap voor ambtenaren al verboden, eind 1935 trof een verbod de WA).

Hoofdoorzaak van de teruggang was echter de radicalisatie die de beweging vanaf 1935 doormaakte en die vele sympathisanten van haar vervreemdde. Op ideologisch gebied werden de staatsabsolutistische denkbeelden van hegeliaanse filosofen (Wigersma, Van Lunteren e.a.), die in de eerste jaren in de NSB de toon aangaven, vanaf 1935 verdrongen door de ‘volkse’ theorieën van ‘bloed en bodem’ (zie Blut und Boden). In zijn brochure De bronnen van het Nederlandsche nationaal-socialisme (herfst 1937) aanvaardde Mussert het racistische antisemitisme (in de dagelijkse propaganda van de NSB had een anti-joodse hetze al veel eerder een rol gespeeld).

Nog duidelijker voor het grote publiek was de radicalisatie ten aanzien van de buitenlandse politiek. In okt. 1935 verklaarde Mussert zich solidair met Italië, dat Ethiopië was binnengevallen, en sedertdien steunde de NSB door dik en dun de agressieve politiek van Duitsland en Italië. Naarmate deze radicalisatie de NSB meer isoleerde, werd ook haar binnenlands-politieke optreden steeds tomelozer en vulgairder en haar tactiek steeds minder ‘legaal’.

Een belangrijke rol speelde daarbij Meinoud Marinus Rost van Tonningen, protégé van de Duitse SS-leiding, die in aug. 1936 lid werd en hoofdredacteur van een nieuw dagelijks orgaan, Het Nationale Dagblad, en in 1937 zitting in de Tweede Kamer kreeg; deze felle nazist stimuleerde niet alleen de radicalisatie van de NSB, maar bracht ook interne verdeeldheid door met Duitse steun tegen Musserts leiding te intrigeren.

Toen de Tweede Wereldoorlog uitbrak, bepleitte de NSB voor Nederland strikte neutraliteit, maar haar sympathie stond geheel aan de Duitse kant: zij verwachtte als resultaat van de oorlog een ‘nieuw Europa’ op nationaal-socialistische grondslag onder Duitse hegemonie; Nederland zou daarin nog slechts een plaats kunnen vinden als het Mussert en de NSB aan de macht bracht. Tijdens de meidagen van 1940 werden duizenden NSB’ers gevangengezet; hun bevrijding door de Duitsers versterkte nog hun neiging om met de bezetters samen te werken. Op de ‘hagespraak’ van 22 juni 1940 schaarde Mussert zich volledig aan de Duitse kant: voor hem en zijn aanhang was de oorlog met Duitsland afgelopen en had het Oranjehuis de troon verspeeld.

Musserts politieke doel – de staatsmacht voor de NSB in een met België verenigd Nederland als lid van een Germaanse statenbond – werd niet bereikt, al bepleitte hij zijn zaak hardnekkig bij Hitler. Op steun van het Nederlandse volk kon hij zich bij de Duitsers niet beroepen; integendeel, de NSB werd algemeen gehaat (zo leidden de anti-joodse acties van de heropgerichte WA indirect tot de Februaristaking van 1941). Bovendien werd zijn streven tegengewerkt door het groot-Germaanse annexatiestreven van de SS, dat ook binnen de NSB ondersteuning vond (Rost van Tonningen, alsmede de in sept. 1940 opgerichte Nederlandse SS onder leiding van J.H. Feldmeijer).

Wel werd de NSB in dec. 1941 de enige toegelaten partij en kreeg Mussert een jaar later de titel ‘leider van het Nederlandse volk’, maar werkelijke macht bracht dit niet met zich mee. Na mei 1943 kreeg de SS-richting onder de bezetters geheel de overhand en was de kans op een NSB-regering verkeken. De feitelijke rol van de NSB tijdens de bezetting was slechts die van hulptroep van de Duitsers.

Vele NSB’ers aanvaardden bestuursfuncties (burgemeester, commissaris, secretaris-generaal, enz.). Duizenden van hen namen dienst bij de Waffen-SS, vooral aan het Oostfront. Vanaf de zomer van 1943 waren de meeste mannelijke leden georganiseerd in een Landwacht, die de bezetters hielp de bevolking te terroriseren.

Na ‘Dolle Dinsdag‘ (5 sept. 1944) stortte het NSB-apparaat grotendeels ineen en weken vele leden uit naar Duitsland. Het achtergebleven deel viel uiteen door onderlinge onenigheid (begin 1945 werden Rost van Tonningen en Van Geelkerken nog door Mussert geroyeerd). Na de bevrijding werd de NSB verboden en werden de meeste leden wegens landverraad berecht (Mussert kreeg de kogel evenals Max Blokzijl, Van Geelkerken levenslang, Rost van Tonningen pleegde zelfmoord in de gevangenis). Van pogingen om de beweging clandestien voort te zetten is nauwelijks sprake geweest: de NSB verdween roemloos uit de geschiedenis.